•
Referentiekader (normen en waarden: wat jij belangrijk, mooi, goed/ slecht vindt heeft invloed op hoe je het gedrag van het kind interpreteert)
• Vooroordeel (als je van tevoren al een mening hebt over het kind dat je gaat observeren is het lastig om echt objectief te kijken, om echt open te staan voor wie het kind is)
• Stemming (als je bv. moe bent zie je meer dingen over het hoofd en ben je negatiever)
• Selectieve waarneming (je hebt van tevoren al een verwachting van wat je gaat zien, daardoor sta je niet echt open)
• Stereotypering (je ziet het kind niet als individu maar als lid van een groep)
- Hawtorne-effect (als het kind bewust is van je aanwezigheid gaat het zich anders gedragen