Grammatica zinsdelen H3 en 4

Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo
Grammatica zinsdelen
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
Brugklas havo/vwo
Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Slide

Programma
- Leerdoelen
- Korte herhaling pv, zinsdelen en ow
- Uitleg werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp
- Oefenen ontleden

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
- Ik kan het werkwoordelijk gezegde in zinnen vinden.
- Ik kan het lijdend voorwerp in zinnen vinden. 

Slide 3 - Slide

Welke zinsdelen zijn juist benoemd:
Door dat ongeval werd de skipiste gesloten.
A
Door dat ongeval = ow
B
werd = pv
C
de skipiste = ow
D
gesloten = pv

Slide 4 - Quiz

Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Zinsdeel 5
Niet
iedereen
kan
een
prijs
winnen
vandaag

Slide 5 - Drag question

Uitleg werkwoordelijk gezegde
In elke zin staan werkwoorden. Al die werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde (wg). 

Het wg geeft aan wat het onderwerp doet

| Papa | heeft | het hele huis | schoongemaakt. | 
                pv/wg                                            wg

Slide 6 - Slide

Uitleg werkwoordelijk gezegde
Let op
- Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de pv + alle andere werkwoorden. De pv benoem je dus 2 keer: als pv én als wg
- Als de woorden 'te' of 'aan het' vóór een werkwoord staan, horen ze bij het werkwoordelijk gezegde. 
- Delen van splitsbare werkwoorden horen ook bij het wg. 

Slide 7 - Slide

Uitleg werkwoordelijk gezegde
Voorbeelden:

- | Hij | heeft | na het eten | de keuken | schoongemaakt. |
- | Zou | je | dat pakketje | durven te openen? |
- | Harry | is | aan het plassen. | 
- | Ik | bel | vaak | mijn oma | op | voor een kletspraatje. | 

Slide 8 - Slide

Benoem het wg:
Jij zou je laptop moeten laten repareren.
A
zou
B
zou moeten
C
moeten laten repareren
D
zou moeten laten repareren

Slide 9 - Quiz

Benoem het wg:
Ze zijn daar vaak aan het chillen op de bankjes.
A
zijn
B
zijn chillen
C
zijn aan het chillen
D
op de bankjes

Slide 10 - Quiz

Vandaag

  1. Alle grammatica tot nu toe: wat heb je geleerd?
  2. Welke volgorde houd je aan bij het ontleden?
  3. Werkwoordelijk gezegde: oefenen
  4. Lijdend voorwerp uitleg
  5.  Lijdend voorwerp: oefenen
  6. boek zoeken in de mediatheek?

Slide 11 - Slide

Leerdoelen
- Ik kan het werkwoordelijk gezegde in zinnen vinden.
- Ik kan het lijdend voorwerp in zinnen vinden. 

Slide 12 - Slide

Welke volgorde moet je toepassen bij het ontleden van een zin?

Slide 13 - Open question

Hoe moet ik de zinsdelen bepalen in een vraagzin?
Bijvoorbeeld: Waar gaat mijn zus ineens heen?

Slide 14 - Open question

Wat is het onderwerp van deze zin?
Wie weet waar Willem Wever woont?
A
Willem Wever
B
weet
C
Wie
D
woont

Slide 15 - Quiz

Wanneer staat er geen onderwerp in een zin?

Slide 16 - Open question

Is de persoonsvorm een apart zinsdeel of hoort de pv bij het werkwoordelijk gezegde in de zin?
A
apart
B
hoort bij wwg

Slide 17 - Quiz

Welke woorden kunnen ook bij het werkwoordelijk gezegde horen?

Slide 18 - Open question

Je gaat zo maken: opdr. 1 en 2, p. 92
We doen de eerste zin samen. 
1. Zonder twijfel heeft Bas de meeste records verbroken op de jaarlijkse sportdag. 
1. Zin overnemen in je schrift (hele zin)
2. onderstreep de pv 
3. zet streepjes tussen de zinsdelen
4. noteer het onderwerp
5. noteer het werkwoordelijk gezegde.

Slide 19 - Slide

Je gaat zo maken: opdr. 1 en 2, p. 88
We doen de eerste zin samen. 
1. Zonder twijfel /heeft /Bas /de meeste records/ verbroken /op de jaarlijkse sportdag. 



4. noteer het onderwerp Hoe vind je het onderwerp?
5. noteer het werkwoordelijk gezegde.

Slide 20 - Slide

Je gaat zo maken: opdr. 1 en 2, p. 88
We doen de eerste zin samen. 
                                                  Onderwerp
                                                  O
1.Zonder twijfel /heeft /Bas /de meeste records/ verbroken /op de jaarlijkse sportdag. 


5. noteer het werkwoordelijk gezegde. 

Slide 21 - Slide

Je gaat zo maken: opdr. 1 en 2, p. 88
We doen de eerste zin samen. 
                                                  Onderwerp
                                                  O
1.Zonder twijfel /heeft /Bas /de meeste records/ verbroken /op de jaarlijkse sportdag. 



Slide 22 - Slide

Opdracht 2 zin 1
Topverdieners weigerden salaris in te leveren tijdens de crisis. 

Welke stappen moet je zetten? 

Slide 23 - Slide

Opdracht 2 zin 1
Topverdieners weigerden salaris in te leveren tijdens de crisis. 

Stap 1: noteer de zin in je schrift.
Stap 2: onderstreep de pv. 
Stap 3: zet streepjes tussen de zinsdelen
Stap 4: zoek het onderwerp
Stap 5: noteer het gezegde

Slide 24 - Slide

Opdracht 2 zin 1
         O                      wg                                  wg
Topverdieners /weigerden /salaris /in te leveren/ tijdens de crisis. 
O: topverdieners
WG: weigerden in te leveren ( let op: het hele werkwoord is inleveren, dus 'in'  hoort bij 'te leveren'. )



Slide 25 - Slide

Opdracht 1
2 De docenten / hebben / voor hun jarige collega / het lokaal / met vlaggetjes / versierd.
ow = De docenten
wg = hebben versierd
3 Is / je kleine zusje / helemaal alleen / naar de stad / gekomen?
ow = je kleine zusje
wg = is gekomen
4 Binnenkort / zal / de gemeente / het stadspark / grondig / gaan vernieuwen.
ow = de gemeente
wg = zal gaan vernieuwen

Slide 26 - Slide

Opdracht 2
2 Jullie gebrek aan medewerking / stelt / me / echt / teleur.
ow = Jullie gebrek aan medewerking
wg = stelt teleur
3 Maak / jij / je veters / goed / vast / voor de wandeling?
ow = jij
wg = maak vast
4 De ambitieuze atleet / is / alle dagen / aan het trainen / voor het NK.
ow = De ambitieuze atleet
wg = is aan het trainen

Slide 27 - Slide

Maken opdrachten 1 tot en met 4, p. bij werkwoordelijk gezegde
Klaar? 
Maken startopdracht hoofdstuk 4, p.124
en lezen theorie lijdend voorwerp, p. 124

Slide 28 - Slide

Uitleg lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp (lv) komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat 'overkomt' of 'ondergaat'. Het lijdend voorwerp is de persoon die iets 'overkomt' of het voorwerp dat iets 'ondergaat'. 

Voorbeeld: Jan | slaat | Henk | tegen zijn schouder.|
                         ow   pv/wg     lv

Slide 29 - Slide

Welke werkwoorden hebben een lijdend voorwerp nodig?

Slide 30 - Mind map

Slide 31 - Slide

Uitleg lijdend voorwerp (lv)
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel. Zo vind je het lijdend voorwerp:
1. Zoek de persoonsvorm en deel de zin op in zinsdelen. 
2. Benoem het ow en wg. 
3. Stel de vraag: wie/wat + wg + ow?
4. Het antwoord is het lijdend voorwerp van de zin. 
5. Krijg je geen antwoord? Dan is er geen lijdend voorwerp. 

Slide 32 - Slide

Wie/wat is het lijdend voorwerp:
Emmy is spaghetti aan het eten.
A
Emmy
B
is
C
spaghetti
D
aan het eten

Slide 33 - Quiz

Wie/wat is het lijdend voorwerp?
Wie at alle boterhammen op?
A
Wie
B
at
C
at op
D
alle boterhammen

Slide 34 - Quiz

Wie/wat is het lijdend voorwerp?
Uiteindelijk moest de generaal de aanval in de woestijn afbreken.
A
de generaal
B
de aanval
C
in de woestijn
D
geen lv

Slide 35 - Quiz

Tot nu toe:
  1. zoek pv (staat er altijd in)
  2. zoek de zinsdelen (alles voor de pv is 1 zinsdeel)
  3. zoek het onderwerp (staat niet in zin met gebiedende wijs en begint nooit met een voorzetsel (op, in, aan...)
  4. zoek het wwg (alle werkwoorden in de zin, óók de pv, ook 'aan het' (kopen), 'om te' ) 
  5. zoek lijd.vw. (staat er niet altijd in, begint niet met voorzetsel, vraag: wie/wat +pv+onderwerp + rest wwg. )

Slide 36 - Slide

Huiswerk: opdracht 1,2,3 en 4, p.124/125

Slide 37 - Slide

Oefenen met ontleden
Belangrijk: check voordat je besluit of je het benoemen van zinsdelen lastig of gemakkelijk vindt, hoe goed je daadwerkelijk kan ontleden. (80% beheersingsgraad - zonder verbeteren)
wg: https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-3-werkwoordelijk-gezegde-3f/
lv: https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-onderwerp-en-lijdend-voorwerp/

Slide 38 - Slide

Oefening baart kunst
Pas de theorie toe en maak de volgende opdrachten:
- H3 grammatica zinsdelen: opdracht 1 t/m 5 (p.88-89)
- H4 grammatica zinsdelen: opdr. 1 t/m 5 (p. 118-119)

Lastig? Extra oefening op blz. 247 - 249.
Goed in ontleden? Sla opdr. 1 +2 over, maak 3 t/m 5 (H3)
Sla opdr. 1+2 over, maak 3 t/m 5 (H4)

Slide 39 - Slide

Meten = weten
Kijk je opdrachten goed na!

Slide 40 - Slide

Check lesdoelen
Maak de volgende kahoot!

https://create.kahoot.it/share/zinsontleding-pv-onderwerp-gezegde-lijdend-voorwerp-meewerkend-voorwerp/6492e95f-91ba-4e2f-929a-47d9ec37a7c3

Let op: er zit ook een vraag over het meewerkend voorwerp in!

Slide 41 - Slide