Les 19-1-2022

1 / 52
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Link

What is ADJECTIVE in Dutch?
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
onderwerp
D
werkwoord

Slide 4 - Quiz

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Type an adjective for the word 'lion'

Slide 7 - Mind map

The adjective says something about

Slide 8 - Open question

Zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Slide

Translate VASTLEGGEN to English
A
disguise
B
weird
C
comic
D
capture

Slide 10 - Quiz

Since the accident she looks ...
(sad)

Slide 11 - Open question

SAD
Soms gebruik je een adjective NA werkwoorden zoals be, look, taste, feel seem.
Het adjective zegt hier iets over het onderwerp.

Slide 12 - Slide

Translate disguise to Dutch

Slide 13 - Open question

VERMOMMEN

Slide 14 - Slide

Type a 'Linking word'

Slide 15 - Mind map

also, although, because, but, clearly, first, for example, however, in fact, next, obviously, since, so, such as, therefore, too

Slide 16 - Slide

They baked a ... birthday cake.
A
delicious
B
deliciously
C
deliciousness
D
delicioust

Slide 17 - Quiz

Delicious zegt iets over birthday cake (zelfstandig naamwoord) en moet dus een bijvoeglijk naamwoord zijn

Slide 18 - Slide

Ali looks ... since the accident.
(sad)

Slide 19 - Open question

SAD
Soms gebruik je een adjective NA werkwoorden zoals be, look, taste, feel seem.
Het adjective zegt hier iets over het onderwerp.

Slide 20 - Slide

Her house had been robbed, she was a VICTIM of theft.
A
diefstal
B
gewond
C
slachtoffer
D
overvallen

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Type an adjective for the word 'pizza'

Slide 23 - Mind map

Translate ONTHULLEN to English
A
reveal
B
participate
C
thrilling
D
insist

Slide 24 - Quiz

Is the underlined adjective in the correct or incorrect position? 

Slide 25 - Slide

I saw a programme GOOD on TV.

A
correct
B
incorrect

Slide 26 - Quiz

I saw a good programme  on TV.

Slide 27 - Slide

My sister’s got two YOUNG children.
A
correct
B
incorrect

Slide 28 - Quiz

The adjective staat correct VOOR het zelfstandig naamwoord

Slide 29 - Slide

I didn’t know your mother FRENCH was.
A
correct
B
incorrect

Slide 30 - Quiz

I didn’t know your mother was French. 

Slide 31 - Slide

Soms gebruik je een adjective NA werkwoorden zoals be, look, taste, feel seem.
Het adjective zegt hier iets over het onderwerp.

Slide 32 - Slide

Translate SEQUEL to Dutch

Slide 33 - Open question

VERVOLG

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Link

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

When do you use the Present perfect?

Slide 39 - Open question

Om aan te geven dat iets in het verleden gebeurd is en nu nog belangrijk is.
Om aan te geven dat iets in het verleden gebeurd is en nu nog aan de gang is.
Er is een link tussen het verleden en nu.


 

Slide 40 - Slide

Translate FIGURANTEN BUREAU to English
A
be convicted
B
encourage
C
commercial
D
casting agency

Slide 41 - Quiz

I ... to Spain a couple of times already
(be)
A
has be
B
has been
C
have be
D
have been

Slide 42 - Quiz

Put the words in the correct order:
artist - Lisa - in the studio - met - talented - this morning - the

Slide 43 - Open question

Lisa met the talented artist in the studio this morning

Slide 44 - Slide

He ... in Canada since 2011.
(live)
A
have lived
B
has liven
C
lived
D
has lived

Slide 45 - Quiz

Translate ENCOURAGE to Dutch
A
stimuleren
B
medewerker
C
indrukwekkend
D
vergelijkbaar

Slide 46 - Quiz

He ... five letters so far.
(write)

Slide 47 - Open question

He HAS WRITTEN five letters so far.

Slide 48 - Slide

Levi ... to Spain recently.
(move)

Slide 49 - Open question

Levi HAS MOVED to Spain recently.

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide

Slide 52 - Slide