Oefening Grammatica H4 Personal Pronomen naamvallen

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3,4

Grammatik

Je werkt zelfstandig door deze Grammatik. 

Eerst komt uitleg over een onderwerp en daarna quiz vragen. 

Elk grammatica-onderwerp heeft een eigen kleur. Je kunt altijd terug naar de uitleg.

Nog niet gelukt? Vraag welke onderdelen je nog niet begrijpt. 

TIP: neem de tijd en doe het in een keer goed!

Vervangen van een zelfstandig naamwoord door een persoonlijk voornaamwoord

Een zelfstandig naamwoord kan door een persoonlijk voornaamwoord worden vervangen.

Elk zelfstandig naamwoord heeft een geslacht en op basis daarvan wordt het persoonlijk voornaamwoord gebaseerd:

das Pferd (o) wordt es

 der Vater (m) wordt er

die Maus wordt sie

die Kinder wordt sie 

sie

er

Mein Bruder

meine Mutter

die Katze

der Hund

sie

Sie

Die Menschen

Frau Müller

Ilse

Herr Merkel

Das Pferd steht in der Wiese. ... ist groß und braun.

Mein Vater ist vierzig Jahre alt. ... hat gestern Geburtstag.

Deine Schwester war nicht in der Schule. Ist ... krank?

es

er

sie

Marcus und Erich, wo seid ...? Ich kann euch nicht finden!

Heute hat meine Mutter Geburtstag. Das feiern ... mit der ganzen Familie.

Ich suche meinen Bruder und meine Schwester. ... sind nicht zu Hause.

sie

ihr

wir

Voorzetsels + 4   durch

für

ohne

um

bis

gegen

entlang

door

voor

zonder

om

tot

tegen

langs, voorbij

Opdracht: Vul op het uitgedeelde formulier de vertaling in!

 Voorzetsels + 3       aus

bei

mit

nach

seit

von

zu

uit

bij

met

naar (plaatsen)

sinds

van

naar (personen)

Opdracht: Vul op het uitgedeelde formulier de vertaling in!

Er hat er für .... gekauft.

1. du
2. dir
3. dich

Wann gehst du zu .....?

1. er
2. ihm
3. ihn

Ich mache mich sorgen um ....

1. du
2. dir
3. dich

Ich spreche gerne mit .....

1. ihr
2. euch
3. sie

Ohne .... kann er nicht leben.

1. sie
2. mir
3. ihr
4. ich

Hast du gegen .... Fußball gespielt?

1. er
2. ihm
3. ihn

Wann warst du bei .....?

1. sie
2. ihnen
3. ihn
4. mich

Durch .... habt ihr die Familie kennengelernt

1. wir
2. ihr
3. mir
4. uns

geen voorzetsel??

zinsontleden!!!

De eerste naamval wordt gebruikt als het woord het onderwerp van de zin is.

Het onderwerp vind je door te vragen : 

wie of wat + alle werkwoorden.

Voorbeeld:

NL: De vrouw koopt een boek. --> Wie koopt er? = onderwerp

DU: Die Frau kauft ein Buch.

De vierde naamval wordt gebruikt wanneer het woord een lijdend voorwerp is.

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 

‘wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp’. 

Bijvoorbeeld: 

NL: De vrouw koopt een boek. -> Wat koopt de vrouw?

Een boek = lijdend voorwerp

DU: Die Frau kauft ein Buch. 

De derde naamval wordt gebruikt wanneer het woord een meewerkend voorwerp is.

Het meewerkend voorwerp vind je door te vragen: 

‘aan of voor wie/wat + alle werkwoorden + onderwerp (+ lijdend voorwerp)’. 

Bijvoorbeeld: 

NL: De vrouw geeft mij een boek. -> aan wie of wat geeft de vrouw een boek?

mij =  meewerkend voorwerp voorwerp

DU: Die Frau gibt mir ein Buch. 

Wann hast du ...... zum letzen gesehen?

1. er
2. ihm
3. ihn

Mein Vater hat .... ein neues Auto geschenkt.

1. ich
2. mir
3. mich

Ich zeige ..... den Weg.

1. du
2. dir
3. dich

Wir sehen .... um 8 Uhr!

1. du
2. dir
3. dich

Er hat .... in der Pause getroffen.

1. ich
2. mir
3. mich

Marcus hat .... die
Eintrittskarte geschenkt.

1. wir
2. uns

Er hat .... in der Pause getroffen.

1. ich
2. mir
3. mich

Ich mag .... sehr gerne.

1. er
2. ihm
3. ihn

Er bringt .... ein Stück Kuchen.

1. ich
2. mir
3. mich

Emma hat .... eine Nachricht geschickt.

1. ich
2. mir
3. mich

..... haben ..... schon für das Fest eingeladen.

1. wir, ihr
2. wir, euch
3. uns, euch
4. uns, ihr

..... hat ..... bei den Hausaufgaben geholfen

1. sie, ihn
2. ihr, er
3. er, sie
4. sie, ihm

Vergeet de opdracht niet in te leveren!!

Poster machen

1. Maak een groepje van maximaal 4 personen. Bepaal wie de leider is.(5)

2. Je leest de instructie goed door. bespreek met elkaar wat je precies moet doen en waar je op moet letten.(5)

3. Maak de poster.(30) + (30)

gebruik 

- je boek

- woordenboek

- deze lesson up(in magister staat de link)

- het overzicht persoonlijk voornaamwoord

4. opruimen(10). 

5. presentaties

6. Als je klaar bent, werk je aan je schrijfportfolio. (uitgereikt stencil)