SO 2G - 5.1-5.4

Gebruik de onderstaande wet. Bedenk wat veel boeren in 1879 vonden van deze wet. Leg je antwoord uit.

Wet met maatregelen om overmatige arbeid en verwaarlozing van kinderen tegen te gaan (1879)
Artikel 1. Het is verboden kinderen jonger dan twaalf jaar in dienst te nemen of in dienst te hebben.
Artikel 2. Het verbod van art. 1 is niet van toepassing op huiselijke en persoonlijke diensten en op veldarbeid.
1 / 21
next
Slide 1: Open question
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Gebruik de onderstaande wet. Bedenk wat veel boeren in 1879 vonden van deze wet. Leg je antwoord uit.

Wet met maatregelen om overmatige arbeid en verwaarlozing van kinderen tegen te gaan (1879)
Artikel 1. Het is verboden kinderen jonger dan twaalf jaar in dienst te nemen of in dienst te hebben.
Artikel 2. Het verbod van art. 1 is niet van toepassing op huiselijke en persoonlijke diensten en op veldarbeid.

Slide 1 - Open question

Nederland werd een parlementaire democratie in 1919.
Leg uit wat er in dat jaar gebeurde waardoor Nederland een parlementaire democratie werd.

Slide 2 - Open question

Wat is geen kenmerk van de industriële samenleving?


A
meer dan de helft van de bevolking woont in steden
B
de meeste mensen werken in industrie en diensten
C
de helft van de stad bestaat uit fabrieken
D
de relatie tussen werkgevers en werknemers is onpersoonlijk

Slide 3 - Quiz

Gebruik de vier zinnen (a-d) Gaan de zinnen over een oorzaak of een gevolg van de industriële revolutie? Noteer de letters a-d met telkens oorzaak of gevolg.

a De economische veranderingen gingen steeds sneller.
b De stoommachine werd uitgevonden door Thomas Newcomen.
c Er kwamen veel nieuwe producten zoals lucifers en blikvoedsel.
d Steenkool werd gebruikt als energiebron.

Slide 4 - Open question

Gebruik de vijf uitspraken (A-E).
Passen de uitspraken bij de politiek en het bestuur in Nederland in 1815 en/of in 1848?
Kies het juiste antwoord.

A De koning had veel macht.
B De regering was afhankelijk van het parlement.
C Het parlement had de hoogste macht.
D Het parlement had weinig rechten.
E Nederland was een constitutionele monarchie.
A
1815: A, D & 1848: B, C, E
B
1815: A, B, E & 1848: C, D
C
1815: A, D, E & 1848: B, C, E
D
1815: A, B, E & 1848: C, D, E

Slide 5 - Quiz

A. Stel, je woont rond 1800 in Groot-Brittannië en maakt thuis stoffen met je eigen weefgetouw. Ben je dan een voor- of tegenstander van de industrialisatie? Geef een argument.
B. Stel, je werkt in 1850 in een Britse textielfabriek. Ben je dan een voor- of tegenstander van de industrialisatie? Geef een argument.

Slide 6 - Open question

Door de industriële revolutie gingen mensen in de moderne tijd anders reizen.
Leg dit uit met twee voorbeelden. (Noem dus niet alleen twee uitvindingen, maar geef een beschrijving van wat er precies veranderde)

Slide 7 - Open question

Gebruik de vier antwoorden (A-D). Deze vraag gaat over sociale wetten in Nederland.
Kies de letter van de juiste zin.

A
De sociale kwestie werd met wetten opgelost tussen 1874 en 1901.
B
Ministers konden sociale wetten indienen met het recht van initiatief.
C
Socialisten zorgden voor de eerste sociale wetten in Nederland.
D
De eerste sociale wet in Nederland was gericht tegen kinderarbeid.

Slide 8 - Quiz

Gebruik de drie omschrijvingen (a-c).
Welke groep hoort bij de omschrijving?
Noteer de letters a-c met telkens de juiste groep.

a Zij gaan in de politiek uit van het christelijke geloof.
b Zij streven in de politiek naar het behoud van de bestaande toestanden
c Zij streven naar gelijke behandeling van vrouwen ten opzichte van mannen.

Slide 9 - Open question

Gebruik de vijf begrippen (a-e). Noteer a-e met de juiste omschrijving. Jouw antwoord ziet er dus bijvoorbeeld zo uit: A1, B2. C3, D4 en E5
A. Eerste Kamer 1. Bestuurssysteem waarin het parlement de hoogste macht heeft
B. Emancipatie 2. Het probleem van de slechte leef en werkomstandigheden van de arbeiders
C. Parlementaire stelsel 3. Mening die niet op feiten is gebaseerd
D. Sociale kwestie 4. Deel van de Staten-Generaal
E. Vooroordeel 5. Toekenning van gelijke rechten

Slide 10 - Open question

Zet de volgende gebeurtenissen in de juiste volgorde.

A Begin van de industrialisatie buiten Groot-Brittannië.
B Er komt een einde aan de schoolstrijd.
C Thorbecke schrijft een nieuwe grondwet.
D Nederlandse vrouwen krijgen kiesrecht.
A
C-A-B-D
B
A-C-B-D
C
A-C-D-B
D
C-A-D-B

Slide 11 - Quiz

Wat is een overeenkomst tussen de Eerste en Tweede Kamer?
A
Ze kunnen allebei wetsvoorstellen wijzigen
B
Ze worden beide direct gekozen door de burgers
C
Ze hebben evenveel leden
D
Ze maken beide deel uit van de Staten-Generaal

Slide 12 - Quiz

Let op, de vraag staat op de volgende slide
Lees bron 1 aandachtig door

Bron 1
 Wet met maatregelen om overmatige arbeid en verwaarlozing van kinderen tegen te gaan (1879)
Artikel 1. Het is verboden kinderen jonger dan twaalf jaar in dienst te nemen of in dienst te hebben.
Artikel 2. Het verbod van art. 1 is niet van toepassing op huiselijke en persoonlijke diensten en op veldarbeid.
Artikel 3. Bij overtreding van art. 1 zijn de directeuren van de ondernemingen aansprakelijk bij wie het kind in dienst is gebleken. Heeft de indienstneming plaats gehad buiten weten van de directeuren van de ondernemingen, en bewijzen zij, dat zij de overtreding hebben laten ophouden zodra zij ervan wisten, dan wordt degene aansprakelijk gesteld, die het kind in dienst heeft genomen.
Artikel 4. Overtreding van artikel 1 wordt bestraft met geldboete van 3 tot 25 gulden en/of gevangenisstraf van 1 tot 3 dagen. Bij herhaling van de overtreding binnen een jaar na een veroordeling wordt altijd gevangenisstraf toegepast.
Naar: www.nl.wikisource.org (15 februari 2019).

Slide 13 - Slide

Gebruik bron 1 en de vier uitspraken (A-D).
Noteer de letter van de juiste uitspraak.


Door deze wet (op de vorige slide):
A
kwam er definitief een eind aan de kinderarbeid in Nederland.
B
mochten kinderen tot en met twaalf jaar niet meer werken.
C
was kinderarbeid alleen nog toegestaan op het platteland (veldarbeid).
D
werden werkgevers van fabrieken gestraft als ze kinderen lieten werken.

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Gebruik bron 2.
Was de maker van de bron een voor- of tegenstander van
de schoolstrijd?
Leg je antwoord uit met een beeldelement
Bron 2 Prent uit 1918 met bovenaan de woorden: 
Voor onze rechten en R.K. (= rooms-katholieke) 
Bijzondere school en onderaan de tekst: 
Onderwijs-gelijkheid voor alle Nederlandsche kinders. 

Slide 16 - Open question

Let op, je vult het antwoord in op de volgende slide
1. Gebruik bron 3.
- Leg uit wat er op de afbeelding gebeurt.
- Leg met een beeldelement uit welk standpunt  de maker innam.

2. Gebruik bron 3 nog eens 
Leg met een bronelement uit of de prent past bij het onderwerp: 
de industriële revolutie en de opkomst van de emancipatiebewegingen. 


Bron 3 De stoomwals (The Steam Roller), Amerikaanse prent uit 1917 
met vier vrouwen op een stoomwals waarop het woord vooruitgang 
(progress) staat. De vrouwen dragen sjerpen (= linten, banden) waarop 
gelijk kiesrecht (equal suffrage) en het westen (the west) staan. 
Op de stenen onder de stoomwals staat tegenstand (opposition). 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

1. Gebruik bron 3.
- Leg uit wat er op de afbeelding gebeurt.
- Leg met een beeldelement uit welk standpunt de maker innam.
De stoomwals (The Steam Roller), Amerikaanse prent uit 1917 
met vier vrouwen op een stoomwals waarop het woord vooruitgang 
(progress) staat. De vrouwen dragen sjerpen (= linten, banden) waarop 
gelijk kiesrecht (equal suffrage) en het westen (the west) staan. 
Op de stenen onder de stoomwals staat tegenstand (opposition). 

Slide 19 - Open question

2. Gebruik bron 3 nog eens (de stoomwals)
Leg met een bronelement uit of de prent past bij het onderwerp: de industriële revolutie en de opkomst van de emancipatiebewegingen.

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide