H5 Burgers & Stoommachines oefentoets

Wat is abolitionisme?
                       Wat is abolitionisme?
A
Mensen hebben recht om zichzelf te besturen
B
Het streven naar afschaffing van slavenhandel en slavernij
C
Mannen en vrouwen hebben gelijke rechten
D
De koning moet afgezet worden
1 / 21
next
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat is abolitionisme?
                       Wat is abolitionisme?
A
Mensen hebben recht om zichzelf te besturen
B
Het streven naar afschaffing van slavenhandel en slavernij
C
Mannen en vrouwen hebben gelijke rechten
D
De koning moet afgezet worden

Slide 1 - Quiz

Welke zin is onjuist?
A
Christenen waren tegenstanders van slavernij, want de Bijbel verbiedt het.
B
De verlichting gaf aanleiding tot de afschaffing van de slavernij.
C
Het abolitionisme streefde naar afschaffing van zowel slavernij als slavenhandel.
D
Slavernij is ontstaan in de oudheid, de Europeanen hebben het dus niet bedacht.

Slide 2 - Quiz

Waarom waren de zuidelijke staten tegen afschaffing van de slavernij?
A
Ze vonden dat slaven geen mensen waren
B
Ze waren tegen natuurrechten voor slaven.
C
De plantages zouden failliet gaan.
D
De slaveneigenaren waren bang voor een slavenoorlog.

Slide 3 - Quiz

Is de Emancipatie wet die zorgde voor de afschaffing van de slavernij een voorbeeld van verandering of continuïteit?

Leg je antwoord uit.

Slide 4 - Open question

Gebruik bron 2.
Is Legree een voorstander of een tegenstander van het abolitionisme?
Leg je antwoord uit met een bronelement.

Slide 5 - Open question

Een omschrijving van een begrip: "politiek-maatschappelijke beweging die streeft naar gelijke rechten voor vrouwen."
Welk begrip hoort bij bovenstaande omschrijving?

Tip: De persoon op de afbeelding speelde in deze beweging een belangrijke rol.

Slide 6 - Open question

Bekijk eerst de bron.

De maker van de bron was een voorstander van het vrouwenkiesrecht.
Dat kun je zien aan de man op de afbeelding, want:
A
hij draagt nette kleren.
B
geen van de genoemde antwoorden is juist.
C
hij zegt dat hij tegen het stemrecht voor vrouwen is en spreekt neerbuigend over vrouwen.
D
hij zegt dat hij voor het stemrecht voor vrouwen is en vindt dat zij veel verstand van mode hebben.

Slide 7 - Quiz

1. Gebruik bron 3.
- Leg uit wat er op de afbeelding gebeurt.
- Leg met een beeldelement uit welk standpunt de maker innam.
De stoomwals (The Steam Roller), Amerikaanse prent uit 1917 
met vier vrouwen op een stoomwals waarop het woord vooruitgang 
(progress) staat. De vrouwen dragen sjerpen (= linten, banden) waarop 
gelijk kiesrecht (equal suffrage) en het westen (the west) staan. 
Op de stenen onder de stoomwals staat tegenstand (opposition). 

Slide 8 - Open question

Bij welk type kiesrecht mogen alleen mensen stemmen die een bepaald bedrag aan belasting betalen?
A
het censuskiesrecht
B
het parlementair kiesrecht
C
het vermogenskiesrecht
D
het algemeen kiesrecht

Slide 9 - Quiz

Deze vraag gaat over de schoolstrijd in Nederland.

Over de betaling van de overheid van welke type onderwijs ging de schoolstrijd?
A
het speciaal onderwijs
B
het liberaal onderwijs
C
het bijzonder onderwijs
D
het openbaar onderwijs

Slide 10 - Quiz

Lees eerst de bron.

Over welk onderwerp gaat de enquête van de overheid?
A
over het feminisme
B
over de sociale kwestie
C
over de vakbonden
D
over het recht op werk.

Slide 11 - Quiz

Deze vraag gaat over de komst en de uitbreiding van democratie in Nederland.

Welke bewering gaat over de bron?
A
De arbeiders maakten gebruik van het algemeen kiesrecht om het vrouwenkiesrecht te bereiken.
B
De arbeiders vonden dat het vrouwenkiesrecht nodig was om politieke problemen op te lossen.
C
De arbeiders vonden de oplossing van hun sociale problemen belangrijker dan vrouwenkiesrecht.
D
De strijd voor het vrouwenkiesrecht was het belangrijkste strijdpunt van de arbeiders.

Slide 12 - Quiz

Bekijk de bron.

Bij welke groepering hoort het vaandel?
A
confessionelen
B
feministen
C
liberalen
D
socialisten

Slide 13 - Quiz

Wat is 'openbaar onderwijs'?
A
Dat is onderwijs voor iedereen. Een algemene opleiding waar je niet specifiek op basis van een geloof les krijgt.
B
Dat is onderwijs voor protestantse en katholieke kinderen, op basis van hun eigen religie dus.

Slide 14 - Quiz

Is dit openbaar of bijzonder onderwijs?
A
Openbaar
B
Bijzonder

Slide 15 - Quiz

Wat was het probleem dat christenen hadden met betrekking tot de scholen?
A
Dat er algemeen christelijk onderwijs gegeven werd.
B
Dat ze geen eigen scholen op mochten richten.
C
Dat hun scholen niet gefinancierd werden door de staat.
D
Dat liberalen deden alsof zij minderwaardig waren in het onderwijs.

Slide 16 - Quiz

Hoe en wanneer werd de schoolstrijd beslist?
A
In 1917, door gelijke financiering uit te ruilen tegen algemeen mannenkiesrecht.
B
In 1917, door gelijke financiering af te dwingen bij de liberalen en socialisten.
C
In 1918, toen een rooms-katholieke minister-president de macht kreeg die de schoolstrijd eindigde.
D
In 1919, toen er algemeen kiesrecht was en de mensen eisten dat er gelijke financiering kwam.

Slide 17 - Quiz

Een tekenaar maakte deze spotprent naar aanleiding van het aannemen van de Leerplichtwet (1900).

In 1900 ging nog altijd 10% van de kinderen tussen de zes en twaalf jaar niet naar school.

⇒Wat was volgens de tekenaar een belangrijke reden voor het niet naar school gaan van deze groep?
Gebruik de bron
A
De kinderen van rijke ouders konden al lezen, rekenen en schrijven.
B
De kinderen wilden niet naar school omdat het thuis veel leuker was.
C
Er waren ouders die kinderen lieten werken omdat ze het loon nodig hadden.
D
Er waren te weinig scholen om alle kinderen les te geven.

Slide 18 - Quiz

Welke vier levensbeschouwelijke groepen waren er in Nederland?
A
Katholieken, gereformeerden, protestanten en liberalen.
B
Katholieken, gereformeerden, socialisten en communisten.
C
Katholieken, protestanten, liberalen en conservatieven.
D
Katholieken, gereformeerden, socialisten en liberalen.

Slide 19 - Quiz

Deze vraag gaat over 'politiek en samenleving'.
In de 19e eeuw onstond steeds meer emancipatie.
Welke uitspraak is een voorbeeld van emancipatie?
A
Ongehuwde vrouwen uit de bourgeoisie hoefden niet meer te werken.
B
Vaders kregen wettelijke medezeggenschap over de kinderen
C
Vrouwen kregen minder kinderen doordat ze hun zwangerschap bevorderden met anticonceptiemiddelen.
D
Vrouwen mochten vanaf 1919 stemmen.

Slide 20 - Quiz

Gebruik bron 2.
Was de maker van de bron een voor- of tegenstander van
de schoolstrijd?
Leg je antwoord uit met een beeldelement
Bron 2 Prent uit 1918 met bovenaan de woorden: 
Voor onze rechten en R.K. (= rooms-katholieke) 
Bijzondere school en onderaan de tekst: 
Onderwijs-gelijkheid voor alle Nederlandsche kinders. 

Slide 21 - Open question