Voorbereiding examen CE 3F

CE Lezen/Luisteren 3F
15 mei om 10.00 uur in C203
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

CE Lezen/Luisteren 3F
15 mei om 10.00 uur in C203

Slide 1 - Slide

Examencijfers Nederlands
Het examen Nederlands bestaat uit 4 elementen:

  • Gesprekken voeren                                       )
  • Spreken/presentatie                                     )    samen 50%
  • Schrijven                                                             )

  • Centraal Examen Lezen en Luisteren            50%

Slide 2 - Slide

Hoeveel vragen zitten er meestal in het centraal examen lezen en luisteren 3F?
A
50
B
60
C
80
D
100

Slide 3 - Quiz

Hoeveel tijd krijg je officieel voor het examen Lezen en Luisteren 3F?
A
50 minuten
B
1 uur
C
1,5 uur
D
2 uur

Slide 4 - Quiz

Verlopen de vragen van het examen op volgorde van de tekst/fragment?
A
Nee
B
Ja

Slide 5 - Quiz

Het Cito-examen Lezen en Luisteren 3F
  • Je krijgt 120 minuten de tijd.
  • Je maakt het examen op de computer.
  • Je krijgt één totaalcijfer voor Lezen en Luisteren.
  • 50 à 60 meerkeuzevragen.
  • Je mag deze hulpmiddelen gebruiken:
    - Pen en papier
    - Verklarend woordenboek Nederlands
  • Houd je schoolmail in de gaten voor e-mails van het examenbureau en Ontrac!!!

Slide 6 - Slide

Soorten examenvragen
  1. De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.

  2. Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin.

Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin

Slide 7 - Slide

Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Amuseren
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel
Stripboek
Roman

Slide 8 - Drag question

Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?

Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)

Slide 9 - Slide

In welk tekstdeel wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In de tweede alinea
D
In het slot

Slide 10 - Quiz

Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden
Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?

Signaalwoorden
Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.

Slide 11 - Slide

Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar

Slide 12 - Drag question

Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
  1. Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
  2. Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?

Let op:
  • De inhoud van de tekst
  • De plaats van een tekstdeel (inleiding / slot)
  • De vormgeving en manier van presenteren

Slide 13 - Slide

Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben? Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit

Slide 14 - Quiz

Wat is de functie van deze inleiding?
A
een leuk, kort verhaaltje vertellen
B
een voorbeeld geven
C
het belangrijkste van de tekst vertellen

Slide 15 - Quiz

Bestaat een informatieve tekst alleen maar uit feiten?
A
Ja, er worden geen meningen in genoemd
B
Nee, in een informatieve tekst staan vaak feiten, maar er kunnen net zo goed meningen in staan
C
Nee, in een informatieve tekst worden vooral meningen genoemd, maar wel van voor- & tegenstanders

Slide 16 - Quiz

Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft.
Ik vind dat... / Mijn mening is...

Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat, 

Slide 17 - Slide

Voor een argument kun je altijd 'want' zetten?
A
Ja, klopt
B
Nee, klopt niet

Slide 18 - Quiz

Een redenering beoordelen
  • Kloppen de aangevoerde feiten wel of zijn ze (deels) onjuist of onvolledig?

  • Zijn de feiten representatief of laten ze maar één kant van de zaak zien?

  • Zijn de argumenten die gegeven worden subjectief of objectief?

  • Is het argument wel geldig of is het eigenlijk een drogreden?

Slide 19 - Slide

Wat is een drogreden?
A
Een belangrijke reden
B
Een feitelijk argument
C
Een foutief (vals) argument

Slide 20 - Quiz

Drogreden
Een drogreden is geen sterk argument, want bij een drogreden klopt er iets niet in de argumentatie.

Er zijn heel veel verschillende soorten drogredenen.
Bijvoorbeeld: generalisatie, onjuist beroep op autoriteit, verkeerde vergelijking en persoonlijke aanval. 

Slide 21 - Slide

Theorie
Generalisatie
Een algemene regel vaststellen op basis van te weinig gegevens.
Mijn oma rookt een pakje sigaretten per dag en is 95 jaar, dus roken is niet slecht voor je gezondheid.

Onjuist beroep op autoriteit
Beweren dat iets waar is omdat een autoriteit die onbetrouwbaar is, dat zegt.
Ik vind dat we geen Olympische Spelen in Nederland moeten houden. Dat zegt de voorzitter van onze voetbalclub ook. 

Verkeerde vergelijking
Er worden twee dingen met elkaar vergeleken die niet te vergelijken zijn.
 Voorbeeld: op de havo heb je ook geen lange stage, dus die stage van een halfjaar op het mbo hoeft ook niet.

Persoonlijke aanval
De persoon wordt aangevallen, niet zijn standpunt of argument.
Voorbeeld: Dat klopt niet, want iemand met jouw reputatie kan hier niks zinnigs over zeggen.
VOORBEELDEN meest voorkomende DROGREDENEN 

Slide 22 - Slide

Drogreden of niet?
Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond.
Ja
Nee

Slide 23 - Poll

Hier wordt de volgende drogreden gebruikt:
A
onjuist beroep op autoriteit
B
Persoonlijke aanval
C
Verkeerde vergelijking

Slide 24 - Quiz

Messi staat in de reclame van Lays, dus dan zal de chips wel lekker zijn.
A
Drogreden: Verkeerde vergelijking
B
Drogreden: Onjuiste beroep op autoriteit
C
D
Drogreden: generalisatie

Slide 25 - Quiz

Fietsers zouden echt een helm moeten dragen, scooterrijders moeten dat ook.
A
Drogreden: Verkeerde vergelijking
B
Drogreden: Onjuiste beroep op autoriteit
C
D
Drogreden: generalisatie

Slide 26 - Quiz

Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.

Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.

Slide 27 - Slide

Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.

Slide 28 - Quiz

In alinea 6 staat: "Willen we wel als grondstof bejegend worden?"

Welke vraag vervangt deze zin op deze plaats het best?
A
Willen we wel bestookt worden gerichte commercials?
B
Willen we wel dat onze gegevens gebruikt worden om geld te verdienen?
C
Willen we wel dat onze intieme gegevens vastgelegd worden?

Slide 29 - Quiz

Tips voor het examen Lezen en Luisteren
  1. Zorg dat je goed uitgerust bent.
  2. Lees de instructies (vooraf én bij de vragen) goed door.
  3. Neem je tijd.
  4. Baseer je antwoord op de tekst of het fragment.
  5. Lees alle antwoordmogelijkheden goed door.



Slide 30 - Slide

Aan de slag

Klassikaal Kijk- en Luistervragen maken

Taalblokken
Module 2F/3F Examentraining
H5 Lezen en Luisteren 3F
paragraaf 5.1, 5.2 en 5.3

Facet.onl mbo 
Nederlands 3F

Slide 31 - Slide