HAVO 2 par 2.1 sparen of beleggen (les1)

HOOFDSTUK 2
Paragraaf 2.1
Sparen (les 1)
1 / 36
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

HOOFDSTUK 2
Paragraaf 2.1
Sparen (les 1)

Slide 1 - Slide

Lesdoel 2.1
Na deze les :
  • weet je wat sparen is
  • weet je wat spaarrente is
  • weet je welke spaarvormen er zijn

Slide 2 - Slide

Lesdoel

  • wat is sparen

Slide 3 - Slide

Sparen
Wie spaart ergens voor?

Hoe spaar je? 

Slide 4 - Slide

Sparen
  1. Sparen voor de rente
  2. Sparen voor een bepaald doel
  3. Sparen uit voorzorg
Sparen is geld niet uitgeven en bewaren
Drie doelen om voor te sparen ( spaarmotieven):

Slide 5 - Slide

Lesdoel
  • weet je wat spaarrente is

Slide 6 - Slide

Sparen
De bank leent ons spaargeld uit aan klanten die geld nodig hebben. 

Leners betalen rente aan de bank. Een deel van die rente krijg jij over je spaargeld

Slide 7 - Slide

Rente over spaargeld
  • Rente is een vergoeding die je krijgt van de bank over jouw spaargeld.
  • Je krijgt de rente eind van het jaar op je rekening erbij
  • rente = interest

Slide 8 - Slide

Rentepercentage
Variabele rente  
  • de bank kan het rentepercentage per dag veranderen

Vaste rente 
  • het rentepercentage staat vast voor een afgesproken langere periode. Deze rente is hoger!

Slide 9 - Slide

Lesdoel
  • weet je welke spaarvormen er zijn

Slide 10 - Slide

Spaarvorm
Internetspaarrekening : 
je mag dagelijks aan je spaargeld komen (variabele rente)
 
Spaardeposito :
je geld staat voor een langere periode vast bij de bank
(vaste rente)
j

Slide 11 - Slide

Samenvatting
wat is sparen, welk belang heeft de bank bij sparen
wat zijn spaarmotieven
welke verschillende soorten spaarrente zijn er

Slide 12 - Slide

Aan de slag

Lees goed de theorie door, achter de blauwe streep in je boek!
Maak uit je boek vraag 1 t/m 6 op blz 36 en verder.
 
Maak de lesson up vragen uit deze les

Slide 13 - Slide

Oefenen
Pak je boek erbij en check de theorie uit de paragraaf als je een vraagt niet weet.
Succes!

Slide 14 - Slide

Hebben rente en sparen iets met elkaar te maken?
A
Ja
B
Nee
C
Beetje
D
Geen idee

Slide 15 - Quiz

Wat is geen doel van sparen?
A
sparen voor een doel
B
sparen voor de zekerheid
C
sparen voor een huis
D
sparen voor vermogensopbouw

Slide 16 - Quiz

Twee beweringen over sparen
I Bij sparen is altijd sprake van ruilen over de tijd.
II Door te sparen zorg je ervoor dat je vermogen toeneemt.
A
Beide beweringen zijn juist.
B
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
C
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
D
Beide beweringen zijn onjuist.

Slide 17 - Quiz

Sparen is:
A
Het uitstellen van consumptie
B
Het na je toe halen van consumptie

Slide 18 - Quiz

In de economie wordt onder sparen verstaan:
A
het niet besteden van een deel van het inkomen.
B
het uitlenen van geld aan anderen.
C
het ontvangen van rente.
D
het opzijzetten van geld voor een bepaald doel.

Slide 19 - Quiz

Om welke reden(en) sparen mensen?
A
Doel
B
Voorzorg
C
Rente
D
Alle drie

Slide 20 - Quiz

Sparen voor een auto =
A
sparen uit voorzorg
B
sparen voor de aanschaf van duurzame producten
C
sparen voor de rente
D
sparen om een inkomstendaling op te vangen

Slide 21 - Quiz

Als ik spaar voor het geval dat mijn televisie kapot gaat, spaar ik ...
A
voor een doel
B
voor de rente
C
uit voorzorg

Slide 22 - Quiz

Als je spaart voor een zonnige vakantie, dan spaar je ...
A
Voor een doel
B
Uit voorzorg
C
Voor de rente

Slide 23 - Quiz

Je kunt verschillende redenen hebben om te sparen. Redenen om te sparen noem je ...
Leerdoel 1
A
Spaarredenen
B
Spaarmotivatie
C
Spaarmotieven
D
Reserveer redenen

Slide 24 - Quiz

lenen of sparen?
A
lenen zorgt voor rente in de toekomst
B
sparen schuift consumptie naar achteren
C
sparen haalt consumptie naar voren

Slide 25 - Quiz

Bij een spaardeposito krijg je een vaste rente
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

wat is een spaarrekening waarop je een groter bedrag voor een bepaalde tijd vast zet?
A
beleggen
B
reserveren
C
spaardeposito
D
hypothecaire lening

Slide 27 - Quiz

Op een spaardeposito krijg je een variabele rente.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 28 - Quiz

Hoe noemen we het als je je geld voor een langere tijd vast zet op een spaarrekening?
A
Variabele rente.
B
Een spaardeposito.
C
Samengestelde rente.
D
Vaste rente.

Slide 29 - Quiz


Samengestelde rente levert meer op dan enkelvoudige rente.
A
juist
B
onjuist
C
hangt van de spaarvorm af
D
hangt van het spaarmotief af

Slide 30 - Quiz

Spaarrekening: € 1.500
1,2% rente
Hoeveel rente na 3 jaar?
Samengestelde rente
A
€ 54
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65

Slide 31 - Quiz

Spaarrekening: € 1500
4,5% rente
Hoeveel is afgerond de rente na 3 jaar?
Samengestelde rente
A
€ 211,70-
B
€ 2.650,-
C
€ 1711,70
D
€ 2654,-

Slide 32 - Quiz

Bij samengestelde rente krijg je rente over rente.
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quiz

Samengestelde rente 1% per kwartaal, hoeveel is dat per jaar?
A
1 %
B
4,06 %
C
4 %

Slide 34 - Quiz

Bereken de samengestelde rente na 3 jaar sparen:
€1000,- op de rekening tegen 2% rente
A
€ 1.061,60
B
€ 1.061,61
C
€ 1.061,62
D
€ 1.060,-

Slide 35 - Quiz

Bereken de samengestelde rente na 3 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 4% rente
A
1124,86
B
€1024,86
C
twee keer de helft
D
€1124,86

Slide 36 - Quiz