werkvoorspelling 3 (vt/tt)

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1
• Leerroute 2

zet de goede vorm van het werkwoord in de zin. 

let op:

tt = tegenwoordige tijd

vt = verleden tijd 

Toen ___ jij je moeder voor je nieuwe fiets
(bedanken, VT)

vroeger ___ de boeren hun land veel vaker
(bemesten, VT)

jij ____ de boom
(bemesten, tt)

Gisteren ___ is mijn kamer.
(poetsen, vt)

De mensen ___ vorige week allemaal een andere uitkomst
(raden, vt)

Ik ___ mijn tanden twee keer per dag
(poetsen, tt)

Ik ___ gisteren mijn shirt.
(vouwen, vt)

John en Vic ___ gisteren samen de soep.
(roeren, vt)

Mila ___ toen haar koude handen.
(verwarmen, vt)

mijn zus ____ op de bevroren sloot
(schaatsen, tt)

____ jij de doos nog open?
(maken, tt)

wij ___ vorige jaar een prentenboek met de juf.
(maken, vt)

Jij ___ een bloemenkrans voor aan de deur
(maken, tt)

jij ___ het gebit van je broertje.
(flossen, tt)

Toni en Dion ___ hun leven met drugs.
(verwoesten, tt)

Deborah___ haar typediploma
(halen, tt)

Mijn ouders ___. de fruitbomen
(bemesten, tt)

jullie ___ over het schoolplein.
(rennen, tt)

Ik ___ de kat van mijn oom.
(aaien, tt)

Peter en Kaja ____ vorige week de moeilijke rekenles.
(verpesten, vt)