Vraagwoorden

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Vraagwoorden

Aan het einde van de les kan je

• Leerling kan een eenvoudig formulier invullen
• Leerling kan in korte, eenvoudige zinnen vertrouwde zaken beschrijven
• Leerling kan wh-vragen toepassen in een zin.
• Leerling kan present simple toepassen in een zin

Welke zijn er allemaal?

who

what

where

when

why

whose

how

Welke zijn er allemaal?

wie

wat

waar

wanneer

waarom

van wie (wiens/wier)

hoe

... are those people?

1. Who
2. Why
3. What
4. When

... is my bike?

1. Why
2. Who
3. When
4. Where

... are you angry?

1. When
2. Why
3. Who
4. How

... is your dad?

1. Why
2. When
3. How
4. Where

...is this scooter?

1. What
2. When
3. Whose
4. Why

He .... chocolate.

1. like
2. likes

Questions (vragen):
.... your sister .... here?

1. Do / live
2. Does / live

Negations (ontkenningen):
Jacky .... here

1. don't live
2. doesn't live

(korte herhaling:) SHIT-rule

Present Simple:

he, she, it + werkwoord+s

(let op, soms verandert de spelling, weet je nog?)

I, we, you, they  + hele werkwoord

Vraagzinnen

Do / does + onderwerp + hele werkwoord

Do I/you/we/they + werkwoord

Do I go? Do you run? Do we think? Do they come?

Does + he/she/it + werkwoord

Does he go? Does she fly? Does it work?

Ontkennende zinnen

onderwerp + don't / doesn't + hele werkwoord

I/you/we/they don't + werkwoord

I don't see / you don't wash / we don't try / they don't think

he/she/it + doesn't + werkwoord

he doesn't work / she doesn't talk / it doesn't do

Korte samenvatting

Who:                       je gebruikt who om te vragen wie er wordt bedoeld.

What:                     je gebruikt what om te vragen wat iets is.

Where:                  je gebruikt where om te vragen naar een plaats.

When:                   je gebruikt when om te vragen naar een tijd.

Why:                      je gebruikt why om te vragen naar een reden

How:                      je gebruikt how om te vragen naar de manier waarop iets     gebeurt, of gevoelens.

Evaluatie:

1. Wat hebben wij geleerd en gedaan?
2. Ging het toepassen goed?
3. Hoe zorg je ervoor dat je herinnert wat er vandaag geleerd is? 

Reflectie

• Hoe is het leergedrag geweest? 
• Wat ging goed? 
• Wat kunnen wij de volgende keer verbeteren? 

Reflectie

• Rust/Rest
• Respect
• Responsibility

https:

https: