economie les 3.1 5-5mei

economie les 3.1
1 / 24
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

economie les 3.1

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Iemand die een eigen bedrijf heeft noem je een

Slide 4 - Open question

Een ondernemer moet iets verkopen
Ze moeten moeten iets produceren
Welke antwoord is niet goed
A
ze verkopen goederen
B
ze maken goederen
C
ze leveren een dienst
D
Alleen de antwoorden zijn goed

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

ondernemers zijn
A
mensen die goederen maken
B
mensen die goederen maken en verkopen
C
mensen met een eigen bedrijf
D
mensen die een dienst leveren

Slide 7 - Quiz

Wat zijn productiekosten

a                   grondstoffen
b                   gereedschap
c                   energiekosten
d                    loonkosten

Slide 8 - Slide

Wat zijn productiekosten

a grondstoffen
b gereedschap
c energiekosten
d loonkosten
A
A - B- D
B
B - C- D
C
B - C - D
D
A - B - C- D

Slide 9 - Quiz

EEN ANDER WOORD VOOR VERKOOPOPBRENGST IS
A
VERKOOPWINST
B
EIGEN WINST
C
OMZET
D
INZET

Slide 10 - Quiz

HOE BEREKEN JE DE KOSTPRIJS
A
TOTALE KOSTEN X AANTAL PRODUKTEN
B
TOTALE KOSTEN : AANTAL PRODUKTEN

Slide 11 - Quiz

totale  kosten                       100
aantal produkten                    5

per stuk    100 : 5  !!

Slide 12 - Slide

HOE BEREKEN JE JE WINST
A
PRODUKTIEKOSTEN- OMZET
B
PRODUCTIEKOSTEN- LOON
C
PRODUCTIEKOSTEN- GRONDSTOFFEN
D
PRODUCTIEKOSTEN- TIJD

Slide 13 - Quiz

De kosten die je gemaakt hebt moet je van je winst aftrekken
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

De kosten die je gemaakt hebt moet je van je winst aftrekken
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quiz

De omzet is het geld dat je ontvangt door de verkoop van goederen en diensten
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quiz

vraag 10
  • je omzet is     772 euro
  • je kosten zijn 300 euro
  •         

Slide 17 - Slide

vraag 10

je omzet is 772 euro
je kosten zijn 489 euro
hoe bereken je de winst ?
A
omzet - kosten
B
kosten - omzet

Slide 18 - Quiz

vraag 10
  • je omzet is        1772    euro
  • je kosten zijn   1302 euro
  • welke  antwoord is goed ?         

Slide 19 - Slide

vraag 10
omzet =1772
kosten=1302
A
winst = 470
B
verlies is 470
C
winst 3074

Slide 20 - Quiz

vraag 10
  • winst

  • omzet is     1772 euro
  •  kosten       1300 euro
  • winst            470 euro        

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide