HV1 - 9.2 WW SPELLING - SAMENSTELLINGEN

 Werkwoordspelling
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Huiswerk bespreken

- 9.2 Werkwoordspelling
- 9.2 Spelling > samenstellingen

Volgende week donderdag > SO Taalverzorging 3

Slide 2 - Slide

Hoe weet je hoe je de verleden tijd van branden moet schrijven >
Ik ..... mijn vingers gisteren aan de hete pan.
LEG UIT!

Slide 3 - Open question

Hoe weet je hoe je het voltooid deelwoord van feliciteren moet schrijven >
Mijn vriendin heeft mij ...... met mijn verjaardag.
LEG UIT!

Slide 4 - Open question

- We bespreken en oefenen met de persoonsvormen van werkwoorden.

- We bekijken hoe werkwoorden vervoegd kunnen worden.

- We bekijken de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd en oefenen met deze vorm.


Wat gaan we doen?

Slide 5 - Slide

  • Werkwoorden kun je vervoegen. Dat wil zeggen dat je de vorm van het werkwoord aanpast, zodat deze goed in de zin past.

  • De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord. Hij bevat veel grammaticale informatie over de zin waar hij in staat. 
   
  • Als je in een zin een of meer kenmerken verandert, dan verandert ook de persoonsvorm.

Slide 6 - Slide

Drie kenmerken hebben invloed op de persoonsvorm:

1. Getal: enkelvoud of meervoud? Het getal van de
   persoonsvorm is altijd hetzelfde als het onderwerp.

2. Persoon: eerste, tweede of derde persoon
    De persoonsvorm staat altijd in dezelfde persoon als het
    onderwerp.

3. Tijd: tegenwoordige of verleden tijd?
   

Slide 7 - Slide

persoon
getal
1e persoon
enkelvoud
ik
2e persoon
enkelvoud
je, jij
3e persoon
enkelvoud
hij, zij (ev), het (het meisje, de man enz.)
1e persoon
meervoud
wij, we
2e persoon
meervoud
jullie
3e persoon
meervoud
zij, (de leerlingen enz.)

Slide 8 - Slide

persoon
getal
tijd
1e persoon
enkelvoud
tegenwoordige tijd
ik lach
2e persoon
enkelvoud
tegenwoordige tijd
jij lacht
3e persoon
enkelvoud
tegenwoordige tijd
zij lacht
1e persoon
meervoud
tegenwoordige tijd
we lachen
2e persoon
meervoud
tegenwoordige tijd
jullie lachen
3e persoon
meervoud
tegenwoordige tijd
zij lachen

Slide 9 - Slide

Voorbeeldvraag


   

Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer ook een onderwerp:

3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: werken


Hij werkt
onderwerp      persoonsvorm
Mijn zus werkt
onderwerp      persoonsvorm

Slide 10 - Slide


Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer ook een onderwerp:

1e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: reizen 

Slide 11 - Open question


Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer ook een onderwerp:

2e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: breken

Slide 12 - Open question


Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer ook een onderwerp:

2e persoon meervoud tegenwoordige tijd: slapen

Slide 13 - Open question


Vul de juiste vorm van het werkwoord in en noteer ook een onderwerp:

3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd: verbeteren

Slide 14 - Open question

Jonas bedoelt het goed.
Jonas heeft het goed bedoeld.
Wat is het verschil tussen bedoelt en bedoeld?
LEG UIT

Slide 15 - Open question

9.2 Spelling
Samenstellingen

Slide 16 - Slide

DOEL

TUSSENLETTERS IN SAMENSTELLINGEN

- je kunt tussenletters in samenstellingen goed spellen




Slide 17 - Slide

Tussenletters

Als je twee of meerdere woorden aan elkaar plakt, dan noemen we dat een samenstelling.

Als je deze aan elkaar plakt, heb je soms een tussenletter nodig, zoals -en, -e of -s

Soms heb je een koppelteken nodig.

Slide 18 - Slide



Als het meervoud van het eerste deel van de samenstelling eindigt op -en, dan gebruik je -en als tussenletter.

Slide 19 - Slide

Voorbeeld:

paard + stal

wordt

paardenstal

Slide 20 - Slide



Als het eerste deel van de samenstelling in het meervoud op zowel -en als -s kan eindigen, dan gebruik je als tussenletter een -e

Slide 21 - Slide

Voorbeeld:

groente + soep

wordt

groentesoep

want

groenten/groentes

Slide 22 - Slide

Verder gebruik je als tussenletter een -e
als:

Slide 23 - Slide

Als het eerste deel geen meervoud heeft op -en


Bijvoorbeeld:

rijst + vlaai

wordt

rijstevlaai

Slide 24 - Slide

Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord


lach + bek

wordt

lachebek

Slide 25 - Slide

Het eerste deel gaat over iets waarvan er maar één is:


maan + schijn

wordt

maneschijn

Slide 26 - Slide

Het eerste woord versterkt het tweede woord

beer + sterk
wordt
beresterk
reus + goed
wordt
reuzegoed

Slide 27 - Slide



De tussenletter -s kun je meestal horen. Lukt dit niet? Vervang dan het tweede deel van de samenstelling.

Slide 28 - Slide

Voorbeeld:

dorp + kern

wordt

dorpskern

station + straat

wordt

stationsstraat

Vervang tweede deel: stationshal, dan hoor je de tussen -s


Slide 29 - Slide

Wie heeft er goed opgelet?
- Pak je boek erbij op blz. 90 (A1d) of blz. 83 (H1b)
- Gebruik de theorie als je de vragen moet beantwoorden
- Kijk goed welk regel erbij hoort

Slide 30 - Slide

Welk woord is juist geschreven?
A
groentesoep
B
groentensoep
C
groentessoep

Slide 31 - Quiz

Maak een samenstelling van de woorden:
trap + huis

Slide 32 - Open question

Welk woord is goed geschreven?
A
gedachtengang
B
gedachtesgang
C
gedachtegang

Slide 33 - Quiz

Maak een samenstelling van de woorden:
stoel + dans

Slide 34 - Open question

Welk woord is goed geschreven?
A
braamsap
B
bramensap
C
bramesap

Slide 35 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
lerarenkamer
B
lerarekamer

Slide 36 - Quiz

Maak een samenstelling van de woorden:
elektriciteit + centrale

Slide 37 - Open question

Welk woord is goed geschreven?
A
fietslot
B
fietsslot

Slide 38 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
tarwesbrood
B
tarwenbrood
C
tarwebrood

Slide 39 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
bessesap
B
bessensap

Slide 40 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
horlogesmaker
B
horlogemaker
C
horlogenmaker

Slide 41 - Quiz

WAT HEB JE GELEERD?

TUSSENLETTERS IN SAMENSTELLINGEN

- je kunt tussenletters in samenstellingen goed spellen




Slide 42 - Slide

IK WEET HOE IK DE TUSSENLETTERS IN EEN SAMENSTELLING MOET SPELLEN
😒🙁😐🙂😃

Slide 43 - Poll

Aan de slag! A1d
Maken: opdracht 12 t/m 14, blz. 87 t/m 90 (gebruik de theorie op blz. 90!)


Slide 44 - Slide

Aan de slag! H1b
Maken: opdracht 13 t/m 15, blz. 81 t/m 84 (gebruik de theorie op blz. 83!)


Slide 45 - Slide