5.3 Stamboomonderzoek

5.3: Stamboomonderzoek 
1 / 46
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

5.3: Stamboomonderzoek 

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Vandaag
-Vragen over 5.2? 
-Uitleg 5.3
-Oefenen en verwerken

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Doel en begrippen 5.3
Je leert hoe je uit een stamboom de overerving van een bepaalde eigenschap kunt afleiden.
Je leert met kruisingsschema's erfelijkheidsvraagstukken oplossen

dominant, recessief, homozygoot, heterozygoot, drager, Mendel, P generatie, F1 en F2 generatie, monohybride kruising, geslachtscellen, stamboom, intermediaire overerving, onvolledig dominant, multipele allelen, co-dominantie, X-chromosomale overerving, bloedgroepen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Begrippen
Voor we erfelijkheidsvraagstukken maken moeten een paar begrippen helder zijn! 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Dominant/ recessief
Een dominant allel zie je altijd terug in het fenotype (ook als er maar één dominant allel is).

In het genotype noteren met een HOOFDLETTER.

Een dominant allel komt altijd tot uiting (als het er is). 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Dominant/ recessief
Een recessief allel zie je alleen terug in het fenotype als er geen dominante allelen aanwezig zijn.
In het genotype noteren met een kleine letter.

Een recessief allel komt alleen tot uiting als er geen dominant allel is.


Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Homozygoot
Een individu met twee dezelfde allelen.

Twee dominante allelen of twee recessieve allelen.

Genotype is:
AA (homozygoot dominant) of 
aa (homozygoot recessief).


Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Heterozygoot
Een individu met twee verschillende allelen.
Een dominant en een recessief allel.

Genotype is Aa.

Dit individu kan allel A of allel a doorgeven aan volgende generatie.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Drager
Een heterozygoot individu heeft het dominante fenotype maar is wel drager van het recessieve allel (bv. Aa)

Kan dus wél het recessieve allel doorgeven en zorgen voor het recessieve fenotype in de volgende generatie.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Begrippen
P generatie: de beide ouders
F1 generatie: de kinderen van de P generatie
F2 generatie: de kinderen bij doorkruisen van de individuen van de F1 generatie.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Monohybride kruisingen
Bij een monohybride kruising kijken we naar de overerving van 1 eigenschap.

Met een stamboom kan je helderheid krijgen over de overerving van die eigenschap. 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Stamboom
In een stamboom let je goed op de legenda.
           
            Man


            Vrouw

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Oefenen stamboom
Welk fenotype is dominant?
Wat is het genotype van:
4?
5?
6?


Tekst
allelen: A en a

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

antwoord
zwart = dominant
4 = Aa
5 = Aa
6 = aa

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Monohybride kruisingen
- 'Gewoon' =  autosomale overerving
- X-chromosomale overerving
- Intermediair fenotype (autosomaal)
- Multipele allelen met codominantie (autosomaal)
- Letale allelen (autosomaal)

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

A = zwart, a = wit

P: Aa x Aa

Kruisingsschema
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

In een caviafamilie is de helft van de caviababy's zwart en de andere helft is wit, wat zijn de genotypen van de ouders?
A
Aa x Aa
B
AA x aa
C
Aa x aa
D
aa x aa

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Monohybride kruisingen
- 'Gewoon' =  autosomale overerving
- X-chromosomale overerving
- Intermediair fenotype (autosomaal)
- Multipele allelen met codominantie (autosomaal)
- Letale allelen (autosomaal)

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

X-chromosomale overerving
Allelen op het X chromosoom erven anders over omdat een man maar 1  X- chromosoom heeft. Het Y-chromosoom heeft geen allelen, is dus 'leeg'.
Notatie: Y en XA en Xa  

vrouw: XAXA    of    XAXa    of    XaXa
man: XAY   of    XaY

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Oefenen X-chromosomaal (3)
Hieronder staat een stamboom. De personen die met grijs aangegeven zijn, hebben een
ziekte. De rode personen zijn gezond. De ziekte wordt veroorzaakt door een gen dat X-chromosomaal is. Vrouw 7 is in verwachting van kind 11. De baby blijkt een meisje te zijn. 
Hoe groot is de kans dat meisje 11 de ziekte heeft?

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Oefenvraag

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Monohybride kruisingen
- 'Gewoon' =  autosomale overerving
- X-chromosomale overerving
- Intermediair fenotype (autosomaal)
- Multipele allelen met codominantie (autosomaal)
- Letale allelen (autosomaal)

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

intermediair fenotype
in een mengvorm!

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Intermediair kruisingsschema

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Intermediair

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Welke van de afgebeelde genen zijn intermediair?
A
Veerkleur kip en beharing bladeren
B
Beharing bladeren en tongrollen
C
Tongrollen en bloemkleur
D
Bloemkleur en veerkleur kip

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

wat voor een genotype hoort bij een intermediair fenotype?
A
Een Homozygoot Recessief genotype
B
Een Heterozygoot genotype
C
Een Homozygoot Dominant genotype
D
Dat kan je niet zeggen

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Monohybride kruisingen
- 'Gewoon' =  autosomale overerving
- X-chromosomale overerving
- Intermediair fenotype (autosomaal)
- Multipele allelen met codominantie (autosomaal)
- Letale allelen (autosomaal)

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Multipele allelen
Als een eigenschap wordt bepaald door meer dan twee allelen, dan wordt gezegd: een eigenschap wordt bepaald door multipele allelen.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Multipele allelen
Tot nu hebben we gekeken naar eigenschappen met 2 allelen.

Sommige eigenschappen kunnen uit 3 of meer allelen bestaan: multipele allelen

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Multipele allelen
Voor één erfelijke eigenschap bestaan drie of meer verschillende allelen. Bijv. bloedgroepen --> allelen:

Je hebt er in je celkernen natuurlijk maar 2 van de 3!
(waarom eigenlijk?)

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Multipele allelen
- 4 Bloedgroepen

- 3 verschillende allelen

leer uit je hoofd

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Codominantie

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

 Codominantie
Bij codominantie komen de eigenschappen van beide dominante allelen volledig tot uiting.

Beide allelen worden aangegeven met een hoofdletter en een variantsaanduiding:
Rood: Ar  en Geel: Ag

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Samengevat
Codominantie
      - Allelen zijn even sterk en komen beide tot uiting.
             * Bijvoorbeeld: Bloedgroepen
Intermediair
       - Allelen zijn even sterk en leveren een mengvorm op.
              * Bijvoorbeeld: Bloemen of katten
Notatie:




Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Monohybride kruisingen
- 'Gewoon' =  autosomale overerving
- X-chromosomale overerving
- Intermediair fenotype (autosomaal)
- Multipele allelen met codominantie (autosomaal)
- Letale allelen (autosomaal)

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Letale allelen
Soms zijn allelen zo afwijkend dat een individu die twee van deze allelen heeft niet levensvatbaar is.

Dit noem je letale allelen.
Letaal = dodelijk.



Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Letale allelen
Door mutatie van regelgenen kunnen zeer ernstige afwijkingen ontstaan. Vaak veroorzaakt zo'n mutatie zóveel schade dat het embryo niet levensvatbaar is, er is dan een letaal allel (Lat. letaal = dodelijk) ontstaan. Letale allelen veroorzaken sterfte in vroege stadia van de embryonale ontwikkeling. Omdat de betrokken kinderen, dieren of planten nooit geboren worden of ontkiemen, blijven ze onzichtbaar. 

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Regulatorgenen
  • Regelen het aan of uitzetten van bepaalde genen 
  • Zorgen voor celdifferentiatie
  • Kunnen worden gemuteerd --> letaal allel bij embryo

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Letale allelen
Voorbeeld: q is een letaal allel bij muizen. Je kruist twee heterozygote muizen (Qq). 25% van die nakomelingen heeft genotype qq: die zijn dus niet levensvatbaar, sterker nog: die worden helemaal niet geboren! Je krijgt daardoor een andere verhouding bij de kleine muisjes (geen 3/4 en 1/4 maar:)
 2/3 Qq en 1/3 QQ. 
Dus denk bij een verhouding 2:1 altijd aan een letaal allel.

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Sommige kanaries hebben een kuif: kuifkanaries. 
Deze kuif wordt veroorzaakt door een dominant letaal allel (K).
 Geef de fenotypeverhouding weer in de nakomelingen van een paring tussen 2 kuifkanaries.

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

Welke vorm van onvolledige overerving zie je hiernaast?
A
Intermediair
B
Co-dominant
C
Multipele allelie
D
Dihybride kruising

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Bij een konijnenras wordt de vachtkleur bepaald door multipele allelen met de volgende dominantievolgorde:
C (agouti) > cch (chinchilla) > ch (Himalaya) > c (albino)

Een fokker voert een kruising uit tussen een fenotypische agouti-rammelaar en een Himalaya-voedster. Dat levert 50% agouti- en 50% Himalaya-konijntjes op. Welke van de volgende kruisingen kan dit resultaat opleveren?
A
Cch × chch
B
Cc × chc
C
Ccch × chc
D
CC × chc

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

MULTIPELE ALLELEN:
De ouders van Bert hebben bloedgroep A en B; Bert heeft bloedgroep B. De ouders van Anneke hebben bloedgroep A en 0; Anneke heeft bloedgroep A.

Bert en Anneke trouwen en krijgen samen een kind. Hoe groot is de kans dat hun kind bloedgroep B heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 45 - Quiz

Bert heeft bloedgroep B, dat betekent dat de ouder met bloedgroep A heterozygoot IAi moet zijn (anders had Bert wel een allel A gehad). Bert heeft het allel i geërfd van deze ouder, en heeft dus genotype IB i. Anneke heeft van de bloedgroep 0-ouder zeker i geërfd, van de andere ouder IA. Het gaat dus om deze kruising: IBi x IAi:

De kans op een bloedgroep B kind is dus 25%, IBi namelijk.
Hoe noem je het als een allel dat homozygoot voorkomt, geen levensvatbaar individu oplevert?
A
gekoppelde overerving
B
draagster
C
letale factor
D
multipele allelen

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions