Hebben werkwoord NT2

• NT2
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Hebben 

Ik ... (hebben) een boek.

1. heeft
2. hebt
3. heb
4. hebben

Ik ... (hebben) een pen.

1. hebben
2. heb
3. heeft
4. hebt

Zij (1) ... (hebben) een tas.

1. heb
2. hebt
3. heft
4. heeft

Zij (1) ... (hebben) een mooie jas.

1. heb
2. heft
3. heeft
4. hebt

Hij ... (hebben) een nieuwe telefoon.

1. heeft
2. hebben
3. heft
4. hebt

Hij ... (hebben) een zus.

1. heb
2. hebben
3. hebt
4. heeft

Jij ... (hebben) een broer.

1. hebt
2. heb
3. heebt
4. hebben

Jij ... (hebben) een les.

1. hebben
2. heb
3. hebt
4. heeft

U ... (hebben) een potlood.

1. heeft
2. heb
3. heft
4. hebben

U ... (hebben) een stoel.

1. heb
2. heeft
3. hebben
4. heft

Wij ... (hebben) een huis.

1. heeft
2. hebt
3. hebben
4. heb

Wij ... (hebben) een les.

1. heeft
2. hebben
3. hebt
4. heb

Jullie ... (hebben) een toets.

1. heb
2. hebben
3. heeft
4. hebt

Jullie ... (hebben) een lamp.

1. heb
2. hebt
3. hebben
4. heeft

Zij (2) ... (hebben) een tafel.

1. heeft
2. heb
3. hebt
4. hebben

Zij (2) ... (hebben) een sleutel.

1. hebben
2. hebt
3. heeft
4. heb