MEEWERKEND VOORWERP

MEEWERKEND VOORWERP
:: zinsdelen ontleden ::
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

This lesson contains 38 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

MEEWERKEND VOORWERP
:: zinsdelen ontleden ::

Slide 1 - Slide

LESDOEL
Aan het einde van deze les weet je
(weer) wat een meewerkend voorwerp is 
en hoe je deze kunt vinden. 

Slide 2 - Slide

Zinnen ontleden
Zinnen in stukken hakken en 
de functies van de verschillende
delen benoemen.

iets met onderwerp en persoonsvorm??

Slide 3 - Slide

Zinnen ontleden
Hierdoor leer je de zinstructuur 
beter begrijpen wat helpt bij 
* tekstbegrip
* leesvaardigheid
* goed/correct taalgebruik

Slide 4 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
Zinnen 
ontleden

Slide 5 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
Wat doe je eerst?
(schrijf op)

Slide 6 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
PV (+ WG)... HOE?
(schrijf op)

Slide 7 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
Verander de zin van tijd !

Slide 8 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
ik loop hier
ik liep hier

Slide 9 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
EN DAARNA?
(schrijf op)

Slide 10 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
OW..... HOE?
(schrijf op)

Slide 11 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
WIE / WAT + WG

Slide 12 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
Ik geef een gil
Wie/wat: ik

Slide 13 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
EN DAARNA?
(schrijf op)

Slide 14 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
LV..... HOE?
(schrijf op)

Slide 15 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
WIE/WAT + WG + PV

Slide 16 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
Ik geef een gil
Wie/wat geef ik?

Slide 17 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
EN DAARNA?
(schrijf op)

Slide 18 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
MV... HOE?
(schrijf op)

Slide 19 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
"AAN / VOOR"
wie / wat

Slide 20 - Slide

Altijd van vooraf aan beginnen: 
Ik geef haar een oliebol.
Aan wie/ voor wie?
antwoord: haar 

Slide 21 - Slide

DUS DE VOLGORDE:
P
O
L
M

Slide 22 - Slide

DUS DE VOLGORDE:
P
Persoonsvorm (+gezegde)
O
L
M

Slide 23 - Slide

DUS DE VOLGORDE:
P
Persoonsvorm (+gezegde)
O
Onderwerp
L
M

Slide 24 - Slide

DUS DE VOLGORDE:
P
Persoonsvorm (+gezegde)
O
Onderwerp
L
Lijdend voorwerp
M

Slide 25 - Slide

DUS DE VOLGORDE:
P
Persoonsvorm (+gezegde)
O
Onderwerp
L
Lijdend voorwerp
M
Meewerkend voorwerp

Slide 26 - Slide

Samen
Pv/wg
 ?
Ow
 ?
Lv
 ?
Mv
 ?

Slide 27 - Slide

Mijn vriend geeft de hond zijn eten.
Pv/wg
Ow
Lv
Mv

Slide 28 - Slide

Mijn vriend geeft de hond zijn eten.
Pv/wg
geeft
Ow
mijn vriend
Lv
zijn eten
Mv
de hond

Slide 29 - Slide

Zij kochten een cadeau voor hun juf.
Pv/wg
Ow
Lv
Mv

Slide 30 - Slide

Zij kochten een cadeau voor hun juf.
Pv/wg
kochten
Ow
zij
Lv
een cadeau
Mv
voor hun juf

Slide 31 - Slide

Hij heeft mij zijn laptop verkocht voor €20,-
Pv/wg
Ow
Lv
Mv

Slide 32 - Slide

Hij heeft mij zijn laptop verkocht voor €20,-
Pv/wg
heeft verkocht
Ow
hij
Lv
zijn laptop
Mv
mij

Slide 33 - Slide

Oefenblad
timer
10:00

Slide 34 - Slide

Nakijken
P
Leest voor
O
De juf
L
een spannend verhaal
M
de kinderen

Slide 35 - Slide

Nakijken
P
gaf
O
ik
L
een cadeautje
M
mijn broer

Slide 36 - Slide

Nakijken
P
heeft gebakken
O
mama
L
een grote appeltaart 
M
ons

Slide 37 - Slide

4.   LV= een verhaaltje                         MV= zijn kleinzoon
5.   LV = het boek                                  MV = mij
6.   LV = nieuwe instructies                MV = de spelers
7.   LV = onze oude fiets                      MV = onze buren
8.   LV = een lange brief                      MV = aan haar nicht
9.   LV = goede tips                               MV = zijn klanten
10.  LV = de drankjes                             MV = ons
11.  LV = de opdracht                             MV = de leerlingen
12.  LV = haar nieuwe tekeningen     MV = mij
13.  LV = reclamefolders                       MV = hen
14.  LV = het goede nieuws                 MV = mijn ouders

Slide 38 - Slide