Hoe overleef ik mijn vakantie - Clase 2

Hoe overleef ik mijn vakantie - Clase 2
1 / 37
next
Slide 1: Slide
SpaansSecondary Education

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 135 min

Items in this lesson

Hoe overleef ik mijn vakantie - Clase 2

Slide 1 - Slide

¿Quién eres?
¿Comó te llamas? Me llamo ....
¿Por qué eliges el español? Elijo por español por que...
¿Cuál es tu asignatura favorita? mi asignatura favorita es..
¿Cuál es tu comida favorita? mi comida favorita es...
¿Cuál es tu deporte favorito? mi deporte favorito es...
¿Cuál es tu color favorito? mi color favorito es...
¿Qué te gustaría hacer en el futuro? En el futuro quiero ser...





Slide 2 - Slide

Programa de hoy
Jezelf voorstellen in het Spaans 
Zinnen maken
Onregelmatige werkwoorden in het Spaans 
Brochure maken en presenteren + prijs
Nationaliteiten
Woordenschat spel


Slide 3 - Slide

Objetivos de hoy
- Aan het eind van deze bijeenkomst kun je jezelf voorstellen in het Spaans.
- Kun je eenvoudige zin maken in het Spaans
- Kun je een brochure maken
- Weet je in in welke landen Spaans de voertaal is
- Ken je de Nationaliteiten

Slide 4 - Slide

Presentarte

Slide 5 - Mind map

Preguntas generales
¿Cómo te llamas?
¿Cuántos años tienes?
¿De dónde eres?
¿Dónde vives?
¿Cómo estás?
¿Qué tal?

Me llamo Elisa.
Tengo 15 años.
Soy de Holanda.
Vivo en Utrecht.
¡Muy bien!
¡Muy bien!

Slide 6 - Slide

Una frase en español
  • Een zin heeft altijd een vervoegd werkwoord.
  • Het onderwerp is niet verplicht.
  • De woordvolgorde in het Spaans is redelijk vrij.

Slide 7 - Slide

Woordvolgorde
Bij een simpele zin met één werkwoord is de woordvolgorde vaak hetzelfde als in het Nederlands.



de zanger
zingt
nu
een liedje
in het Spaans
el cantante
canta
ahora
una canción
en español

Slide 8 - Slide

Woordvolgorde
Bij een simpele zin met één werkwoord is de woordvolgorde vaak hetzelfde als in het Nederlands.



mijn ouders
eten
paella
met garnalen
in een restaurant
mis padres
comen
paella
con gambas
en un restaurante

Slide 9 - Slide

De woordvolgorde is flexibel
Voy con mis padres a la playa mañana.
Voy a la playa con mis padres mañana.
Voy mañana a la playa con mis padres.
Mañana voy a la playa con mis padres.
A la playa voy mañana con mis padres.
Mañana, con mis padres, voy a la playa.
Con mis padres voy a la playa mañana.
Con mis padres, mañana voy a la playa.
(etc)

Slide 10 - Slide

Complexe(re) zinnen
Als een zin meer dan één werkwoord heeft, staan alle werkwoorden bij elkaar:
  • Quiero comer un bocadillo. - Ik wil een broodje eten.
  • Voy a hacer una ruta en bici. - Ik ga een fietsroute doen.
  • ¿Puedes dar un ejemplo? - Kun je een voorbeeld geven?

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Welke vragen worden er gesteld?

Slide 13 - Open question

Preparar una minipresentación
  • Je gaat zoveel mogelijk over jezelf vertellen in het Spaans.
  • Je hebt 15 minuten om je voor te bereiden. Je mag overleggen .
  • Vertel minimaal 5 dingen over jezelf in het Spaans                      --> Je favoriete vak, je lievelingskleur, huisdieren, doe je aan sport en je droombaan
  • Vragen? Stel ze direct of schrijf ze even op. 

--> Na de presentatie houden we een korte pauze!

Slide 14 - Slide

Enquete
https://www.survio.com/survey/d/U7H8J6A3F6U2Z0Z9H




Slide 15 - Slide

Descansa
De 10 minutos

Slide 16 - Slide

Ser = zijn (ser de = komen uit)
yo
soy
eres
él, ella, usted
es
nosotros
somos
vosotros
sois
ellos, ellas, ustedes
son

Slide 17 - Slide

Ser
Ser = zijn (identiteit)
  • Soy italiano / italiana.
  • España es un país muy bonito.

Ser de = komen uit
  • Ellos son de Costa Rica
  • ¿De dónde eres?

Slide 18 - Slide

¿De dónde eres?
¿De dónde es tu familia?

Slide 19 - Open question

Tener = hebben
yo
tengo
tienes
él, ella, usted
tiene
nosotros
tenemos
vosotros
tenéis
ellos, ellas, ustedes
tienen

Slide 20 - Slide

Tener
Tener = hebben
  • ¿Tenéis los pasaportes?
  • Tenemos vacaciones en julio y agosto.

Tener ... años = leeftijd
  • ¿Cuántos años tienes?
  • Mi abuelo tiene 89 años.

Slide 21 - Slide

Verzin zelf een zin met een vervoeging van het werkwoord tener.

Slide 22 - Open question

Ir = gaan
yo
voy
vas
él, ella, usted
va
nosotros
vamos
vosotros
vais
ellos, ellas, ustedes
van

Slide 23 - Slide

Ir
Ir a + bestemming = gaan naar
  • Vamos a la playa.

Ir en + voertuig = gaan met
  • Voy en autobús.

Ir a + werkwoord = gaan doen
  • Juan va a bailar

---> Probeer zelf een zin te maken met het werkwoord IR

Slide 24 - Slide

Lista de vacaciones:
  1. Tandpasta
  2. Zonnebril
  3. Maleta
  4. Paraguas

Verzin zelf nog 10 extra woorden die je mee wilt nemen op vakantie, als het niet lukt in het Spaans mag het in het Nederlands


Slide 25 - Slide

¿Cuál cosas llevo en mi
maleta?

Slide 26 - Mind map

Cosas que me llevo de vacaciones
- Pasta de dientes
- Champú
- Gorra/sombrero
- Zapatas
- Libros
- Revistas
- Cargador
- Ropa de baño
- Gafas de sol

Slide 27 - Slide

Vooruitblik eindopdracht
Je maakt een folder voor een rondreis in een Spaanstalig land met minimaal:
- Algemene informatie over de reis (soort reis, verblijfplaats(en), kosten, duur, het weer ter plekke, een paklijst, etc.)
- Informatie over de plaatsen waar je naartoe gaat en hoe je daar komt.
- Activiteiten die er onderweg te doen zijn.
- Schrijf ook 5 dingen op die je in je koffer doet!

Je mag de opdracht uitbreiden met:
Wat je kunt en wilt! Bijvoorbeeld een ervaring van iemand die de reis gemaakt heeft, tips voor een lekker restaurant, een interessant weetje...

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

¿Dónde hablan español?

Slide 30 - Mind map

Reisbrochure/folder maken
-Individueel of in groepjes?
-Elk groepje/elke leerling gaat een reisbrochure maken over een stad of een land.

-Je verzamelt informatie over bezienswaardigheden, culturele evenementen, restaurants, accommodaties, de duur van je verblijf en Selecteer ook de prijzen.

- Maak de brochure/folder zo aantrekkelijk mogelijk. Aan het eind presenteren we het werk aan elkaar.

Probeer zoveel mogelijk in het Spaans, maar het mag ook in het Nederlands.




Onderzoek welke culturele activiteiten in jouw land te vinden zijn, zoals festivals, musea, monumenten, enzovoort. 


Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video

Slide 33 - Slide

Ahora
https://www.profedeele.es/actividad/vocabulario/paises-lenguas-nacionalidades/

Slide 34 - Slide

Basiswoordenschat Spel

Slide 35 - Slide

Zijn de leerdoelen behaald?
- Ik kan mezelf voorstellen in het Spaans
- Kan ik een eenvoudige zin maken in het Spaans
- Weet ik in welke landen er Spaans gesproken wordt

Slide 36 - Slide

Hasta la proxíma

Slide 37 - Slide