Hoe spel je dat? tweeklanken - vocalen

• Nederlands
• Secundair onderwijs

Wat zeg ik?

Onthoud de eerste letter...

Ik kom te ... naar school.

1. vout (M)
2. voet (V)

De ring is ... .

1. duur (R)
2. doer (K)

De ouders ... met hun kind.

1. wandelt (R)
2. wandelen (O)

Mijnheer, Heeft ... een hond?

1. uw (E)
2. u (U)

Wij ... elke dag naar de les.

1. kommen (I)
2. komen (W)
3. kom (O)
4. komt (S)

Ik doe ... op mijn frieten.

1. zuut (K)
2. zoet (I)
3. zout (E)
4. ziet (O)

Mijn hond loopt ... .

1. bieten (K)
2. boeten (S)
3. buiten (N)
4. buuten (R)

Wij ... ... in het park.

1. af spreken (M)
2. spreeken af (K)
3. sprekken af (L)
4. spreken af (Z)

Dat is jammer.
Het ... me

1. spijt (I)
2. speet (R)
3. speit (K)
4. spet (T)

Zij ... ... met haar man.

1. mee rijd (R)
2. Rijd mee (U)
3. mee trijdt (A)
4. rijdt mee (J)

Het kind ... zijn schoen ... .

1. doet zijn schoen aan (N)
2. aandoet zijn schoen. (B)
3. doet zijn schoen aandoen (W)
4. aandoet zijn schoen aan. (M)

Zij zorgt voor 2 ... .

1. baby's (S)
2. babie's (D)
3. babis (E)
4. beebies (V)

Ik heb 2 ...

1. parrapluus (F)
2. paraplus (H)
3. parraplu's (P)
4. paraplu's (U)

Ik ... aan mijn vriend.

1. denk (P)
2. dengk (Z)
3. deink (F)
4. deingk (S)

De student ... op de vraag.

1. antword (H)
2. antwoord (V)
3. antwoordt (E)
4. antwoort (K)

De llatste letter = R
Noteer de zin.