Kader 2 H8

H8 Vergroten & verkleinen
1 / 44
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

H8 Vergroten & verkleinen

Slide 1 - Slide

§8.1 Vergrotingsfactor
Als je iets wilt vergroten wil dit zeggen dat je ALLE maten van een figuur vergroot.

Belangrijke begrippen:
Origineel (oud) en beeld (nieuw). 
Vergrotingsfactor = lengte beeld : lengte origineel

Slide 2 - Slide

Voorbeeld
AB = 2 cm (origineel)
A'B' = 3 cm (beeld)

vergrotingsfactor = 3 : 2 = 1,5 


Vergrotingsfactor = lengte beeld : lengte origineel

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Vergrotingsfactor
Bereken de vergrotingsfactor. 



Vergrotingsfactor = lengte beeld : lengte origineel
origineel
beeld
4,5 : 3 = 1,5
De vergrotingsfactor is dus 1,5

Slide 5 - Slide

Verkleinen (= vergroten)
Bij het verkleinen van een figuur heb je ook te maken met een origineel en een beeld.
Om de 'vergrotings'factor te bepalen gebruik je dezelfde formule: 
lengte beeld : lengte origineel

4 : 8 = 0,5
Je vergrotingsfactor = 0,5

Slide 6 - Slide

Verkleining
In de vorige opdracht was de uitkomst 0,5.
Dit is kleiner dan 1, dat betekent dus dat de figuur kleiner wordt, dat zie je ook in het beeld.

Dus is de vergrotingsfactor < 1 dan is het een verkleining

Slide 7 - Slide

Kopieerapparaat
100 %   = vergrotingsfactor 1        (plaatje blijft gelijk). 
50 %     = vergrotingsfactor 0,5   (plaatje wordt 2 keer zo klein). 
200 %  = vergrotingsfactor 2       (plaatje wordt 2 keer zo groot). 

Percentage : 100 = vergrotingsfactor. 

Slide 8 - Slide

8.2 Gelijkvormige driehoeken

Slide 9 - Slide

Gelijkvormig
Als je een figuur gaat vergroten dan blijven de hoeken even groot. 
Dat heet gelijkvormig

driehoek ABC is gelijkvormig aan driehoek DEF

        ABC  ~      DEF

Δ
Δ

Slide 10 - Slide

Gelijkvormige driehoeken
De 2 driehoeken hiernaast zijn gelijkvormig
Dit is te zien aan de tekentjes in de hoeken.
hoek L = hoek R   (rondje)
hoek K = hoek Q   (boogje)
hoek M = hoek P   (sterretje)

Slide 11 - Slide

Gelijkvormig
      KLM ~    QRP

Zijden driehoek: 
QR is een vergroting van KL
RP is een vergroting van LM
QP is een vergroting van KM
Δ
Δ

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Berekenen gelijkvormige driehoeken
Bereken de lengte van de zijden PR en QR.
Kijk of de driehoeken gelijkvormig zijn.
hoek A = hoek Q
hoek B = hoek R
hoek C = hoek P
       ABC ~       QRP
Δ
Δ

Slide 14 - Slide

Gelijkvormige driehoeken berekenen
Maak een verhoudingstabel!  
       ABC ~     QRP

Vul alle zijden in die je weet.
Vergrotingsfactor uitrekenen: 
15 : 30 = 0,5
Vergrotingsfactor = 0,5

Andere maten uitrekenen: 
QR = 40 x 0,5 =20 
RP = 50 x 0,5 = 25

hoek A = hoek Q
hoek B = hoek R
hoek C = hoek P
 
Δ
Δ

Slide 15 - Slide


Welke hoek is even groot als hoek A?
A
B
B
D
C
E
D
F

Slide 16 - Quiz


Welke hoek is even groot als 
hoek C?
A
B
B
D
C
E
D
F

Slide 17 - Quiz


Welke hoek is even groot als hoek B?
A
C
B
D
C
E
D
F

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Video

Wat is de afmeting van EF?
A
26 mm
B
9,75 mm
C
17,33 mm
D
19,25 mm

Slide 20 - Quiz

8.3
Oppervlakte en inhoud vergroten

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Vergrotingsfactor
Bereken de vergrotingsfactor. 


De vergrotingsfactor is = .......


Vergrotingsfactor = lengte beeld : lengte origineel
4,5 : 3 = 1,5

Slide 23 - Slide

Oppervlakte beeld
  • De vergrotingsfactor is 1,5

  • Opp. origineel = 15 cm

  • Opp. beeld = 1,5 x 15 = 33,75 cm
Oppervlakte beeld = vergrotingsfactor  x oppervlakte origineel
2
2
2
2

Slide 24 - Slide

Als het gaat om inhoud: 
Gebruik dan de formule: 

inhoud beeld = vergrotingsfactor  x inhoud origineel
3

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Oppervlakte beeld = vergrotingsfactor  x oppervlakte origineel
2

Slide 27 - Slide

Oppervlakte beeld = vergrotingsfactor  x oppervlakte origineel
2
vergrotingsfactor = lengte beeld : lengte origineel

Slide 28 - Slide

Oppervlakte beeld = vergrotingsfactor  x oppervlakte origineel
2

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video

inhoud beeld = vergrotingsfactor x inhoud origineel
3

Slide 32 - Slide

8.4
Schaal

Slide 33 - Slide

Schaal


Dus 1 cm op de kaart, is 460 000 cm (ofwel 4,6 km) in het echt.
De vergrotingsfactor is 460 000.
Schaal is altijd in cm.

Slide 34 - Slide

Schaalmodel

Als de schaal 1 : 460000 is
  • En we moeten van klein naar groot = keer x
  • En we moeten van groot naar klein = delen :

Slide 35 - Slide

Oefening
Deze modelauto is gemaakt op schaal 1: 40.
De modelauto is 11,5 cm lang.
Bereken de lengte van de echt auto.

Slide 36 - Slide

Oefening
Deze modelauto is gemaakt op schaal 1: 40.
De modelauto is 11,5 cm lang.
Bereken de lengte van de echt auto. 
  • 11,5 x 40 = 460 cm
  • De lengte van de auto is 4,6 m

Slide 37 - Slide

Bij het omrekenen 
van cm naar km 
verschuift de komma vijf plekken naar links





Van km naar cm verschuift de komma dus vijf plekken naar rechts

Slide 38 - Slide

De schaal van de kaart van Noord-Engeland is
1 : 250 000.
Micheal meet een afstand van 16 cm op de kaart.
Hoeveel km is dat in het echt?
A
16 x 250000 = 4000000 Dat is 4000000 km
B
250000 : 16 = 15625 Dat is 15625 km
C
16 x 250000 = 4000000 Dat is 40 km
D
250000 : 16 = 15625 Dat is 0,15625 km

Slide 39 - Quiz

De schaal van de kaart van Zeeuws-Vlaanderen is
1 : 60 000.
Aleid wil een fietstocht maken en hij meet daarvoor een afstand van 12 cm op de kaart.
Hoeveel km fietsen is dat in het echt? (1 decimaal)
A
60000 : 12 = 5000 Dat is 5000 km.
B
12 x 60000 = 720000 Dat is 7,2 km.
C
12 x 60000 = 720000 Dat is 720000 km.

Slide 40 - Quiz

Schaallijn
Op veel kaarten staan schaallijnen.
 Met een schaallijn kun je de werkelijke afstand op kaarten bepalen.
 


Bij deze schaallijn staat 10 km. Iets wat op de kaart net zo lang is als de schaallijn, is dus in werkelijkheid 10 km lang.
De schaallijn is in 4 stukjes verdeeld. Ieder stukje (1 cm) is dus 2,5 km.

Slide 41 - Slide

Schaal en schaallijn
S
Deze schaallijn is 5 cm lang. 
Welke schaal hoort hierbij?

Eerst omrekenen naar cm: 50 km = 500 000 cm
Hoeveel cm is 1 cm in werkelijkheid?  500 000 : 5 = 100 000

Schaal 1 : 100 000

Slide 42 - Slide

Bij een plattegrond is een schaallijn voor 1500 m gemaakt.
Deze schaallijn is 10 cm lang.

Op welke schaal is de plattegrond gemaakt?
De schaal van de plattegrond is 1 :
A
1500 m = 150000 cm 150000 : 10 = 15000 Dus 1: 15000
B
1500 : 10 = 150 Dus 1 : 150

Slide 43 - Quiz

Tekenen op schaal
Als je iets op schaal tekent, dan deel je alle afmetingen in de werkelijkheid door de gegeven schaal.

Voorbeeld
Mijn bureaublad  is 160 cm lang en 90 cm breed.
Ik teken het blad na op schaal 1 : 20
De maten op de tekening zijn:
lengte = 160 : 20 = 8 cm    en     diepte = 90 : 20 = 4,5 cm

Slide 44 - Slide