Werkwoordspelling HV1

Werkwoordspelling
1. Je kunt de persoonsvorm op de juiste manier vervoegen.

2. Je kunt het voltooid deelwoord op de juiste manier vervoegen.
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
1. Je kunt de persoonsvorm op de juiste manier vervoegen.

2. Je kunt het voltooid deelwoord op de juiste manier vervoegen.

Slide 1 - Slide

Hoe zat het ook alweer?
Wat weet je nog over de persoonsvorm?
Wat wat je nog over het voltooid deelwoord?

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm
1. Verandert als je de zin in een andere tijd zet.
2. Is altijd een werkwoord.
3. Is onderdeel van het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde.

Slide 3 - Slide

Persoonsvorm - TT
Schrijf alleen de ik-vorm als ik erbij hoort, of als jij of je erachter staat. 
Ook bij de gebiedende wijs schrijf je de ik-vorm:

Ik wandel naar huis.
Ik beantwoord de vraag.
Wandel jij naar huis? 
Beantwoord jij de vraag?
Wandel meteen naar huis! 
Beantwoord de vraag zo nauwkeurig mogelijk.

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm - TT
Schrijf ik-vorm + t in alle andere enkelvoudgevallen:
 

Jij wandelt naar huis.
Hij beantwoordt de vraag.
Beantwoordt je moeder de vraag?
Ik ben blij dat Jade zich op school zo goed ontwikkelt.

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm - TT
Schrijf de persoonsvorm tegenwoordige tijd in het meervoud zoals hij klinkt:


Wij eten soep.
Wij rusten om elf uur.
De jongens verspreiden de folders.

Slide 6 - Slide

Persoonsvorm - VT
Is het werkwoord een persoonsvorm verleden tijd?

Dan schrijf je: ik-vorm + te(n):
Wij fietsten naar huis. (meervoud)
Zij wachtte op school. (enkelvoud)

Of: ik-vorm + de(n):
Hij wandelde naar huis. (enkelvoud)
Wij beantwoordden de vraag. (meervoud)

Slide 7 - Slide

Persoonsvorm - VT
Een sterk werkwoord verandert in de verleden tijd vaak van klank. Je schrijft het zo kort mogelijk:

Wij gingen naar huis.
Wij kochten een boek.

Slide 8 - Slide

Voltooid deelwoord
1. Komt altijd voor in combinatie met een hulpwerkwoord.
2. Begint vaak met ge-, be-, ver- of ont-.
3. Verandert niet als je de zin in een andere tijd zet.

Slide 9 - Slide

Voltooid deelwoord
Schrijf het woord zo kort mogelijk. Maak de ik-vorm langer als je wilt weten of het op een -d of op een -t eindigt:
 
Ik heb gewandeld. (wandelde)
Wij zijn verhuisd. (verhuisden)

Bij twijfel kun je ’t ex-kofschip/'t sexy fokschaap gebruiken. 


Slide 10 - Slide

Aan het werk
3.1 A en B maken (en nakijken).
Als je klaar bent, dan maak je ook E en F (of je leest in je boek).

Slide 11 - Slide

Werkwoordspelling
1. Je kunt de persoonsvorm op de juiste manier vervoegen.

2. Je kunt het voltooid deelwoord op de juiste manier vervoegen.

Slide 12 - Slide