Word order - woordvolgorde goede versie

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Word order - woordvolgorde

Lopen huis naar gaan ik maandag

Wat is woordvolgorde?

Woordvolgorde

Woordvolgorde

Woordvolgorde is de manier waarop een Engelse zin opgebouwd is uit woorden.

Je houd een bepaalde volgorde aan van verschillende woorden en daar vorm je een correcte Engelse zin mee.

Voorbeelden

(wanneer?) - wie? - doet? - wat/wie? - waar? - wanneer?

I - am walking - to school - today.
Wie - doet? - wat? - wanneer?

They - are - usually - at the gym - on Mondays.
She - bought - a blue dress.

Zet in de juiste volgorde:
He - to the market - on - always - Sundays - goes

Woordsoorten

Elk Engels woord hoort bij een woordsoort.
I - we = persoonlijke voornaamwoord
go = werkwoord
to the zoo = plaatsbepaling
always = bijwoord van frequentie
the = lidwoord

benoem de woordsoorten:
a fast car

1. ww - onderwerp - tijdsbepaling
2. lidwoord - bijvoeglijk nw - zelfstandig nw
3. lidwoord - bijwoord van frequentie - zelfstandig nw
4. hoofdww - lidwoord - zelfstandig nw

Tijd en plaats in de zin

De tijdsbepaling (wanneer iets gebeurt) mag vooraan of achteraan in de zin.
Je mag de tijd alleen vooraan zetten als dat het belangrijkste in de zin is.
When did you see him? > Yesterday I saw him.

Tijd en plaats in de zin.

Eerst komt de plaatsbepaling en dan de tijdsbepaling in de zin.
Ezelsbruggetje: patat - toetje.
plaats - tijd.

I saw him at the supermarket last week.
We went to Mexico two years ago.

Woordvolgorde in vraagzinnen

Bij vraagzinnen zet je het werkwoord vooraan in de zin met daarachter het onderwerp. De rest van de woordvolgorde blijft hetzelfde.

Voorbeeld: She is really smart > Is  she really smart?

Bij meerdere werkwoorden zet je het onderwerp achter het 1e werkwoord

Did you see that beautiful flower over there?

De rest van de woordvolgorde blijft hetzelfde

Eigenlijk wordt de woordvolgorde bij vraagzinnen : doet -wie -wat -waar -wanneer in plaats van wie- doet -wat- waar- wanneer

I eat an apple every day.

1. Correct
2. Incorrect

We go tomorrow to the new film 'IT'

1. Correct
2. Incorrect

We always wear pink on Wednesdays.

1. Correct
2. Incorrect

1.I am playing tennis with my friend
tonight.
2.Tonight I am playing tennis with my friend.

1. 1 = correct
2. 2= correct
3. 1+2 are correct
4. 1+2 are wrong

1. Yoda often uses his light saber.
2. Yoda uses often his light saber.

1. 1 = correct
2. 2= correct
3. both are correct
4. both are wrong

1. Darth Vader is seldom happy.
2. Darth Vader seldom is happy

1. 1 = correct
2. 2= correct
3. both are correct
4. both are wrong

1. It never could have been made without c.g.i.
2. It could never have been made without c.g.i.

1. 1 = correct
2. 2 = correct
3. both are correct
4. both are wrong

www.english-4u.de

Kies de juiste volgorde

1. Wie - doet - waar - wat - wanneer
2. Wie - doet - waar - wanneer - wat
3. Wie - doet - wat - wanneer - waar
4. Wie - doet - wat - waar - wanneer

Wie

doet

wat

waar

wanneer

Jacky and Pete

aren't going

to the cinema

tonight

wie

doet

wat

waar

wanneer

The parents

bring

to football training

every Sunday

their son

Choose the sentence with the correct word order.

1. He swims every day in the canal.
2. He swims in the canal every day.

Choose the sentence with the correct word order.

1. My sister got married last year.
2. Last year my sister got married.
3. My sister last year got married.

Choose the sentence with the correct word order.

1. Doesn't she go in the weekends out?
2. Doesn't she go out in the weekends?

Choose the sentence with the correct word order.

1. They often go out in the weekends.
2. They go often out in the weekends.

Choose the sentence with the correct word order.

1. We are never in a position to complain.
2. We never are in a position to complain.

Choose the sentence with the correct word order.

1. Have ever you read a novel by J.R.R. Tolkien?
2. Have you read ever a novel by J.R.R. Tolkien?
3. Have you read a novel by J.R.R. Tolkien ever?
4. Have you ever read a novel by J.R.R. Tolkien?

Choose the sentence with the correct word order.

1. Who gives never a straight answer?
2. Who gives a straight answer never?
3. Who never gives a straight answer?
4. Who gives a straight never answer?

Correct word order:
Billy / to his friend /
five minutes ago / went

1. Billy went to his friend five minutes ago
2. Billy went five minutes ago to his friend
3. Billy five minutes ago went to his friend.
4. Five minutes ago Billy went to his friend

Correct word order:
her / in town / yesterday / I / met

1. I met her in town yesterday.
2. I met her yesterday in town.
3. I yesterday met her in town.
4. I met yesterday her in town.

Correct word order:
summer / we / here / are / in / usually

1. Usually we are here in summer.
2. We usually are here in summer.
3. We are usually in summer here.
4. We are usually here in summer.

Meer oefenen met word order?

Je vindt op de volgende twee slides online oefeningen om de zinsvolgorde te oefenen.

Good luck!

https:

https:

https:

https:

Wat ging goed tijdens het oefenen?

Wat vind ik nog lastig aan de woordvolgorde?