Autotroof: maakt zelf organische stoffen door fotosynthese
Heterotroof: eet andere organismen om aan organische stoffen te komen
Slide 3 - Slide
Trofisch niveau: een schakel in een voedselketen
Producenten (autotroof) Zetten anorganische stoffen om in organische stoffen Consumenten (heterotroof) Hebben organische stoffen nodig voor maken andere organische stoffen Reducenten (heterotroof) Zetten organische stoffen om in anorganische stoffen (zorgen voor mineralisatie)
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Habitat
Natuurlijke leefomgeving van een soort
Leefomgeving van een organisme met specifieke biotische en abiotische factoren
Slide 7 - Slide
Niche
De rol die het organisme speelt in het ecosysteem Interactie met het ecosysteem voeding; wat eet het, door wie wordt hij gegeten ? Andere taken; nest bouwen, graven etc.
Niche
Slide 8 - Slide
Begrippen
Populatie: een groep organismen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leeft en zich onderling voortplant
Levensgemeenschap: alle populaties in een bepaald gebied
Slide 9 - Slide
Abiotische en biotische factoren
Slide 10 - Slide
Ecosysteem
Biotoop: de gezamenlijke abiotische factoren van een bepaald gebied
Ecosysteem: een min of meer begrensd gebied waarin een wisselwerking plaats vindt tussen biotische en abiotische factoren
Slide 11 - Slide
Begrippen
Uitheemse soort
Exoot
Slide 12 - Slide
Productie
Producenten door
foto-/chemosynthese: energie uit zonlicht --> chemische energie.
bruto primaire productie (BPP)
Gebruiken producenten voor:
- brandstof: dissimilatie (D)
- bouwstof: groei/ontwikkeling (NPP)
NPP = BPP - D
Slide 13 - Slide
Piramide van energie
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Draagkracht
De draagkracht is de maximale populatiegrootte waarvoor in een gebied voldoende voedsel, schuil- en nestplaatsen zijn.
Beperkende factoren remmen de populatiegroei waardoor deze onder de draagkracht blijft, zoals concurrentie van andere soorten, predatie, onvoldoende voedsel, ziektes en andere oorzaken van sterfte.
Slide 17 - Slide
Dynamisch evenwicht
Schommelingen rond de draagkracht
Predatorenpiek altijd ná prooipiek (ook dal)
Slide 18 - Slide
Dynamisch evenwicht
Slide 19 - Slide
Symbiose
Mutualisme (beiden soorten hebben voordeel). Bijvoorbeeld: korstmossen, wortelknolletjes bij vlinderbloemigen, bittervoorn en zoetwatermossel
Commensalisme (een soort heeft voordeel; de ander heeft geen nadeel, maar ook geen voordeel). Bijvoorbeeld: zeepok op een mossel
Parasitisme (een soort heeft voordeel; ander heeft nadeel). Bijvoorbeeld: spoelwormen, bloedzuigers, lintwormen, etc.
Slide 20 - Slide
Successie
Slide 21 - Slide
Secundaire successie
Slide 22 - Slide
Verspreidingsgebied
Areaal: daar waar de soort op aarde voorkomt.
Bepaald door de tolerantiegrens voor abiotische factoren (=beperkende factor)
Slide 23 - Slide
Beperkende factor
De factor (abiotisch) die de snelheid of de groei van het proces bepaalt doordat er slechts een gelimiteerde hoeveelheid van beschikbaar is.