samenhang (een verband) tussen variabelen, geen oorzaak-gevolg verband, er is een derde 
interveniërende variabele de oorzaak. 
Skateschoenen => Blessures, interveniërend = skaten. 
Positief: ene variabele groter/kleiner => andere ook. 
Negatief: ene groter => andere kleiner