wk 12: tekstbegrip verwijswoorden + wwg + ond

Lesplanning week 12
Net als in de andere weken gaan we ook deze week met 2 onderdelen aan het werk: tekstbegrip en grammatica.

Volg de dia's en doe wat jou gevraagd wordt. Op de momenten dat we elkaar normaal gesproken zouden zien in het rooster, ben ik bereikbaar voor vragen via de app Zoom. Meer info hierover volgt.
1 / 29
next
Slide 1: Slide
Middelbare school

This lesson contains 29 slides, with text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Lesplanning week 12
Net als in de andere weken gaan we ook deze week met 2 onderdelen aan het werk: tekstbegrip en grammatica.

Volg de dia's en doe wat jou gevraagd wordt. Op de momenten dat we elkaar normaal gesproken zouden zien in het rooster, ben ik bereikbaar voor vragen via de app Zoom. Meer info hierover volgt.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Tekstbegrip

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Lezen in je leesboek 
Ook al doen we dit nu niet in de les, zorg dat je wel blijft lezen thuis. Je bouwt er een woordenschat mee op en onbewust ben je bezig met grammatica (want je leest goedlopende zinnen) en spelling (je ziet hoe lastige woorden gespeld moeten worden).

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat we deze les gaan doen
  • herhaling belangrijke begrippen uit de vorige les (zie dia 5)
  • Je weet wat verwijswoorden zijn en kunt ze herkennen in de tekst
  • Bij grammatica leren we 3 werkwoordsvormen

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Herhaling vorige les:
  • hoofdzaken en bijzaken: hoofdzaken zijn de belangrijkste gegevens over het onderwerp in een tekst. De bijzaken geven voorbeelden en extra uitleg over het onderwerp.
  • hoofdgedachte: De hele tekst samengevat in 1 zin. Vaak staat deze zin letterlijk in het slot.
  • sleutelwoorden / deelonderwerp: 1 of meerdere alinea's kunnen over hetzelfde onderwerp gaan = deelonderwerp. In een hoofdgedachte komen alle deelonderwerpen weer terug.
  • kernzin: de belangrijkste zin in een alinea (vaak de 1e, 2e of laatste zin)


Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Maken: 

1 havo/vwo: maken blz. 192 opdracht 41
1 vwo: maken blz. 203 opdracht 1 

Kijk voor de antwoorden in drive --> lezen -->  blok 4 t/m 6 --> antwoorden --> kies het juiste niveau

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Verwijswoorden
Het filmpje in de volgende dia gaat over verwijswoorden. Aan het einde van het filmpje verwijzen ze naar een bladzijde, dit geldt niet voor jullie.
Bestudeer eerst de uitleg in de methode op:
1hv: blz. 197
1vwo: blz. 207 en 208
Bekijk nu het filmpje in de volgende dia. Maak een aantekening in je schrift over de verwijswoorden

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Video

This item has no instructions

Opdrachten maken:
Nu je weet wat verwijswoorden zijn, kun je de onderstaande opdrachten maken.





1 vwo: blz. 206 opdracht 4.
blz. 208 opdracht 6
blz. 211 opdracht opdracht 8 (niet vr 12)
1hv: blz. 195 opdracht 44
blz. 197 opdracht 45
blz. 198 opdracht 46  (niet vr 1b en 11)

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Nakijken opdrachten

Kijk de opdrachten uit de vorige dia na. Ga naar drive --> lezen --> blok 4 t/m 6 --> antwoorden blok 4 (kies je eigen niveau: hv/vwo).

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Checklist
Checklist--> Het volgende zou nu afgerond moeten zijn:


1 hv:
  • Aantekening dia 5 staat in je schrift
  • De volgende opdr zijn gemaakt en nagekeken:
  • opdr 41 blz. 192
  • opdr 44 blz. 195
  • opdr 45 blz. 197
  • opdr 46 blz. 198
1 vwo:
  • Aantekening dia 5 staat in je schrift
  • De volgende opdr zijn gemaakt en nagekeken:
  • opdr 1 blz. 203
  • opdr 4 blz. 206
  • opdr 6 blz. 208
  • opdr 8 blz. 211

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Aantekening maken
Er zijn 3 werkwoordsvormen (zie onder). Maak een aantekeningen in je schrift  bij 'grammatica' met als onderwerp '3 werkwoordsvormen'.  Gebruik deze dia t/m dia 14.

  1. persoonsvorm
  2. voltooid deelwoord
  3. infinitief

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

De persoonsvorm (pv)
Te vinden door:
De tijdproef of de getalproef

Voorbeeldzin: De buurman speelt piano.

Tijdproef: De buurman speelde piano.
Getalproef: De buurmannen spelen piano.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Het voltooid deelwoord (vdw)
  • Begint vaak met ge/be/ve
  • Gaat samen met één van de volgende werkwoorden: hebben/zijn/worden
  • Staat vaak achterin de zin

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

De infinitief (inf)
  • Het hele werkwoord (wij-vorm) in de tegenwoordige tijd
  • Verandert niet bij een tijd of getalproef
  • Na 'te' volgt altijd de infinitief

Wij wandelen (pv) vandaag naar school.
Wij gaan (pv) vandaag een eind wandelen (inf).

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Opdracht maken:
1 hv/vwo:
blz. 18 maken opdracht 7
blz. 18 maken opdracht 8 (alleen 1a, 1b, 1c)
1 vwo:
blz. 19 maken opdracht 2
blz. 20 maken opdracht 3 (alleen 1a, 1b, 1c)

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Nakijken opdrachten
Kijk de opdrachten uit de vorige dia na via Drive: --> grammatica --> blok 1 t/m 3 --> antwoorden 

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Het werkwoordelijk gezegde (wwg)
Het werkwoordelijk gezegde korten we af met 'wwg'. Het wwg bestaat uit alle werkwoorden in de zin (dus ook de persoonsvorm).

Maak een aantekening van deze dia en vul deze aan met de informatie uit het filmpje in de volgende dia en de informatie uit dia 20 en 21.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Video

This item has no instructions

Let op!

Ook de losse stukjes die bij het werkwoord horen, zoals te, zich en aan het, staan in het werkwoordelijk gezegde. 


Slide 21 - Slide

Bron illustratie: LessonUP

Voorbeelden

Zij staat te zingen.

Hij wast zich.

Zij zijn aan het lezen.

Slide 22 - Slide

Bron foto: FaceMePLS, Flickr


Het onderwerp
Het onderwerp vind je door de vraag te stellen: Wie of wat + wwg.  Het onderwerp geeft aan wie iets doet of wat er gebeurt.


Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Het onderwerp
Je zoekt eerst het werkwoordelijk gezegde in de zin.

Dan vraag je
WIE / WAT + wwg?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
  • De jongen gaat naar school
  • Wwg: gaat


  • Wie/wat + wwg= onderwerp --> Wie/wat + gaat?
  • Wie gaat?


  • Onderwerp = de jongen

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

De oma fietst.
Wie of wat fietst?

ond: De oma

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

De kinderen bakken koekjes.
Wie of wat bakken?

ond: De kinderen

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Opdracht maken:
1 hv/vwo:
blz. 20 maken opdr 13, 14 en 16
1 vwo:
blz. 22 maken opdr 8, 10 en 11
Kijk de opdrachten weer zelf na in Drive

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Checklist
Checklist--> Het volgende zou nu afgerond moeten zijn:


1 vwo
  • Aantekening pv/vdw/inf staat in je schrift
  • Aantekening wwg en ond staat in je schrift
  • De volgende opdrachten zijn gemaakt en nagekeken:
  • opdr 2 blz. 19
  • opdr 3 blz. 20 (alleen 1a,1b,1c)
  • opdr 8, 10 en 11 op blz. 22
1 hv
  • Aantekening pv/vdw/inf staat in je schrift
  • Aantekening wwg en ond staat in je schrift
  • De volgende opdrachten zijn gemaakt en nagekeken:
  • opdr 7 blz. 18
  • opdr 8 blz. 18 (alleen 1a,1b,1c)
  • opdr 13, 14 en 16 blz. 20

Slide 29 - Slide

This item has no instructions