HV1_meervouden en woordsoorten (les 2)

Welkom :)
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3,4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Welkom :)

Slide 1 - Slide

Vul het juiste onvoltooide en bijvoeglijke werkwoord in van 'gooien'.
Al ... viel ik in de sneeuw.
De ... mannen vielen in de sneeuw.

Slide 2 - Open question

Lesdoelen
'Nieuw': 
Je leert over de verschillende meervoudsvormen en je kunt deze toepassen bij zelfstandige naamwoorden
Je weet ook hoe je deze meervoudsvormen kunt toepassen bij uitzonderingen. 

Slide 3 - Slide

Maak in de tuin een foto van een woord met het meervoud op -en

Slide 4 - Open question

Maak in de tuin een foto van een woord met het meervoud op -s

Slide 5 - Open question

Spelling: meervoudsvormen

1 Sommige woorden op -e hebben twee meervoudsvormen (groenten - groentes)


2 De -f verandert in een -v en de -s verandert in een -z (duiven - sluizen)


3 Woorden op -ee krijgen er +ën bij (ideeën)


4 Woord op -ie krijgen er +ën bij of de laatste -e komt er een trema op (melodieën - bacteriën)

– als de klemtoon op -ie valt, dan voeg je -ën toe: theorie → theorieën

– als de klemtoon op een andere lettergreep valt, dan krijgt de laatste e een trema en voeg je alleen -n toe: olie → oliën


Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

5 Woorden die eindigen op een open klinker krijgen een 's erbij (oma's, accu's)

6 Woorden eindigend op -ik, -et of -es (zonder klemtoon) krijgen GEEN medeklinkerverdubbeling (slimmeriken - lemmeten- dreumesen)

7 Latijnse woorden krijgen een Latijnse uitgang (musea - data - neerlandici)

8 Sommige woorden hebben geen meervoud of zijn er alleen in meervoud (hersenen- rijst)

Slide 8 - Slide

meervoud met -s
meervoud met 's 
computerruimte
dikkerd
dollarteken
dvd
etui
fotostudio
gnoe
grasmaaier
heren-wc
kaastosti
lesmethode
oppasoma
poppetje
selectie
suggestie
tiara
ufo
USB-stick

Slide 9 - Drag question

Noem een zelfstandig naamwoord dat geen meervoud kent.

Slide 10 - Mind map

Wat is het meervoud van alinea?
A
alineas
B
alinea's

Slide 11 - Quiz

Wat is het meervoud van cowboy?
A
cowboys
B
cowboy's

Slide 12 - Quiz

Wat is het meervoud van perzik?
A
perziken
B
perzikken

Slide 13 - Quiz

Wat is het meervoud van cadeau?
A
cadeaus
B
cadeau's

Slide 14 - Quiz

Wat is het meervoud van logé?
A
logés
B
logé's

Slide 15 - Quiz

Wat is het meervoud van paragraaf?
A
paragraven
B
paragrafen

Slide 16 - Quiz

Wat is het meervoud van musicus?
A
musicussen
B
musici

Slide 17 - Quiz

Opdrachten maken
Hoofdstuk 3 - meervoud op - en : opdracht 1 en 2
Hoofdstuk 4 - meervoud op -s: opdracht 2, 3 en 4

Slide 18 - Slide

Keuzeles
1. Je leest lekker verder in 'Brief voor de koning'. Morgen hebben we deel 3 gelezen en na de vakantie deel 4

2. Je oefent met werkwoordspelling en meervoud op jufmelis.nl

3. Je oefent met woordsoorten op jufmelis.nl, ter voorbereiding op morgen. 

Slide 19 - Slide

zinsdelen
woordsoorten
onderwerp
lijdend voorwerp
telwoord
meewerkend voorwerp
werkwoordelijk
gezegde
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
voorzetsel
lidwoord

Slide 20 - Drag question

Woordsoorten 
Werkwoord = doe-woorden, kun je vervoegen. HWW en ZWW.

Lidwoord = de, het en een

Zelfst. nw.= mensen, dieren dingen, planten en namen

Bijv. nw. = zegt iets over een zelfst. nw.

Slide 21 - Slide

Woordsoorten 

Voorzetsel = kast- en feestwoorden (tijdens)

Pers. vnw. = woorden die in plaats van een persoon of groep personen staan (Bijv.: hij, ik, jij, jullie) - vul je naam in

Bez. vnw. = geven een bezit aan - vul je naam in; je hoort een s

Slide 22 - Slide

ww
LW
ZNW
BNW
VZ
PERS. VNW.
BEZ. VNW.
waren
schrijven
de
een
telefoon
Nederland
grote
rode
op
tijdens
jij
zij
hun
mijn

Slide 23 - Drag question

Woordsoorten 
Aanwijzend vnw. = die, deze, dit, dat, zo'n, zulke -->

Betrekkelijk vnw. = die, dat, wie, wat <-- 

Vragend vnw. = wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 24 - Slide

Benoem het woord 'ik'.
Vanmorgen kon ik moeilijk mijn bed uit komen.
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 25 - Quiz

Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
bijwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 26 - Quiz

Benoem het woord 'vergroot'.
Ik heb de foto vergroot.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 27 - Quiz

Benoem het woord 'wat'.
Wat ga jij vandaag doen?
A
vragend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 28 - Quiz

Benoem het woord 'hoe'.
Hoe heet jij?
A
vragend voornaamwoord
B
werkwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
geen van allen

Slide 29 - Quiz

Benoem het tweede woordje haar.
Zij wil haar haar in een vlecht doen.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 30 - Quiz

Benoem eerste woordje 'die'.
Die jongen die daar loopt, is Jos.
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
betrekkelijk vnw
D
bezittelijk vnw

Slide 31 - Quiz

Benoem het tweede woordje 'die'.
Die jongen die daar loopt, is Jos.
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
betrekkelijk vnw
D
bezittelijk vnw

Slide 32 - Quiz

Wat was je vergeten of wat heb je vandaag geleerd?

Slide 33 - Open question

Zo, we gaan eens samen oefenen...
https://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Persoonlijk-voornaamwoord/Persoonlijk-voornaamwoord-2

https://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Bezittelijk-voornaamwoord/Bezittelijk-voornaamwoord-2

https://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Aanwijzend-Voornaamwoord/Aanwijzend-voornaamwoord-2

https://www.jufmelis.nl/woordsoorten/Vragend-voornaamwoord/Vragend-voornaamwoord-2




Slide 34 - Slide