Blok 3: poëzie

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Vandaag

- Herhaling poëzie: wat weet je nog?
- Nakijken opdr. 49

Welk begrip hoort er bij de volgende definitie?
Een zin gaat verder op de volgende versregel.

Het mooiste werk: Grieks in het eerste jaar.
Het Griekse alfabet staat op het bord.
'Kijk, kinderen, ψ: dat is een kandelaar.
Maak dat de Omega gaaf getrokken wordt.'

Welk rijmschema herken je?

1. Gepaard
2. Gekruist
3. Omarmend

Wat voor soort eindrijm herken je?
"Mensen lijken te kijken
Maar ik wil ze ontwijken."

1. Mannelijk / staand
2. Vrouwelijk / slepend
3. Glijdend

Wat voor soort rijm herken je?

1. Eindrijm
2. Beginrijm
3. Alliteratie
4. Er is geen rijm.

"Ik heb een eeuw staan wachten."
Welke stijlfiguur herken je?

1. Hyperbool
2. Inversie
3. Tegenstelling
4. Vooropplaatsing

"Hij is niet helemaal …"
Welke stijlfiguur herken je?

1. Ellips
2. Omkering
3. Opsomming
4. Tegenstelling

Bij beeldspraak gebruik je de taal letterlijk.

1. Waar
2. Niet waar

Beeldspraak

• Je gebruikt een beeld om iets duidelijk te maken ;

• Figuurlijk taalgebruik
  

Vergelijking

Een vorm van beeldspraak

Het bestaat uit twee onderdelen:

Jij bent zo rood als een tomaat.

Voorbeeld.

Vergelijking

Het bestaat uit twee onderdelen:

1) Het object / het bedoelde. 

Jij (= object) bent zo rood als een tomaat.

Vergelijking

Het bestaat uit twee onderdelen:

2) Het beeld 

Jij bent zo rood als een tomaat (=beeld).

Het woordje '(zo)als' verbindt het beeld en het object met elkaar.

Het woordje '(zo)als' verbindt het beeld en het object met elkaar.

Maar het kan ook zonder het verbindingswoordje als!

Ruim jij je kamer, die zwijnenstal, eens op!

Wat is het object in de zin: "Ruim jij je kamer, die zwijnenstal, eens op!"

1. Jij
2. je kamer
3. die zwijnenstal
4. Ruim ... op

Object

Beeld

Pak het huiswerk erbij!

Opdracht 49
Blz. 139