This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Retail Formule Plan oefentoets 2025
Slide 1 - Slide
1. Instore-beslissingen kunnen op verschillende niveau's onderscheiden worden: specifically planned, generally planned, subsitute, unplanned. Wat is een voorbeeld van generally planned?
A
De aankoop is tevoren niet gepland maar wordt in de winkel toch gekocht.
B
De aankoop is vooraf op productniveau gepland maar de werkelijke keuze gebeurt in de winkel.
C
De aankoop is gepland waarbij product, merk en prijs bepaald zijn.
Slide 2 - Quiz
2. In de HRM-matrix van Drenth wordt gesproken over potentials. Wat zijn potentials?
A
Dit zijn medewerkers die goed presteren en de ruggengraat vormen van de organisatie.
B
Dit zijn medewerkers die nog niet veel presteren maar wel geacht worden zich verder te ontwikkelen.
C
Dit zijn medewerkers die goed presteren maar die weinig mogelijkheden hebben tot doorgroei.
Slide 3 - Quiz
3. Welk antwoord geeft het beste de inhoud van Visual Merchandising weer?
A
Visual Merchandising betreft alle activiteiten die erop gericht zijn het verblijf van de klant zo aangenaam mogelijk te maken.
B
Visual Merchandising betreft alle activiteiten die betrekking hebben op het verkopen van artikelen in een inspirerende omgeving.
C
Visual Merchandising betreft alle activiteiten die erop gericht zijn het aanwezige assortiment op de aantrekkelijkste manier te presenteren.
Slide 4 - Quiz
4. Ongeplande aankopen zijn aankopen die vooraf niet gepland zijn maar toch in de winkel gekocht worden. Wat is een synoniem voor dit begrip?
A
Impulsaankopen
B
Preference goods
C
Shopping goods
Slide 5 - Quiz
5. De huidige functie van retail is ...
A
de herverdeling van goederen in termen van plaats, tijd en hoeveelheid
B
het voortstuwen van goederen gebaseerd op het 'push principe'
C
het samenstellen van een assortiment dat voldoet aan consumentenbehoefte gebaseerd op het 'pull principe'
Slide 6 - Quiz
6. Wat is het doel van een schappenplan?
A
Schappenplannen moeten duidelijkheid creëren voor de vakkenvullers en zo indirect bijdragen aan de efficiency
B
Schappenplannen moeten duidelijkheid creëren voor de producent en zo een indicatie geven van de hoeveelheid
C
Schappenplannen moeten duidelijkheid creëren voor de consument en zo indirect bijdragen aan gerichte aankoop
Slide 7 - Quiz
7. Welke detaillist voldoet het meest aan de omschrijving generalist?
A
Bijenkorf
B
Hema
C
IKEA
Slide 8 - Quiz
8. De gekozen winkel-layout bepaalt de looproutes in de winkel. Waarop is een analyse van de loopstromen binnen de lay-out van de winkel gericht?
A
Op het bepalen van de probleemgebieden in de winkel.
B
Op het definiëren van de signing en displayplaatsen.
C
Op het beoordelen van de functie van het gebruikte winkelmateriaal.
Slide 9 - Quiz
9. Inzake prijselasticiteit, welke onderstaande bewering(en) is/zijn juist?
A
Gemiddeld genomen zijn duurzame goederen minder prijselastisch dan levensmiddelen
B
Prijselasticiteit verschilt erg per merk en per product
C
Beide
Slide 10 - Quiz
10. Een standaardruimteplan is een plattegrond waarin de omvang en de inrichting van een winkel wordt vastgelegd. Hier moeten soms aanpassingen op worden gedaan. Wat is hier de reden voor?
A
Het omzetpatroon heeft invloed op het bevoorradingssysteem en de ruimte
B
Het consumentengedrag oefent invloed uit op de looproute in de winkel.
C
Het prijsniveau is bepalend voor de plaats van het assortiment en de plaats in het schap.
Slide 11 - Quiz
11. Voor de samenstelling van een assortiment kan de retailer gebruik maken van de zogenoemde keuzepiramide, bestaande uit het basispakket, het formule pakket en het imagopakket. Welke van de onderstaande beweringen is juist?
A
Het imagopakket bestaat uit hoogwaardige en dure artikelen om het kwaliteitsimago van de formule te upgraden
B
Het imagopakket moet de prijsattractiviteit van de formule upgraden.
C
Het imagopakket geeft de juiste kwaliteits/prijsverhouding weer.
Slide 12 - Quiz
12. In de sector van de fast moving consumer goods worden zogenaamde B-merken gehanteerd. Welke antwoord past het beste bij het begrip B-merk?
A
Een B-merk is per definitie van mindere kwaliteit dan een A-merk.
B
Een B-merk is een product van een gerenommeerde fabrikant, maar heeft een beperkte distributie.
C
Een B-merk staat vanwege zijn lagere prijs meestal op ooghoogte in de winkel.
Slide 13 - Quiz
13. Wat is de eerste fase van het strategie proces?
A
Strategievorming
B
Analyse
C
Dynamische SWOT
Slide 14 - Quiz
14. Thalys is een internationale trein met onder andere een snelle treinverbinding tussen Amsterdam en Parijs. In welke van de volgende omschrijvingen is sprake van een strategie?
A
Allerlei veiligheidsmaatregelen op vliegvelden zorgen ervoor dat vliegen naar Parijs langer duurt dan met de trein naar Parijs
B
Thalys biedt veel comfort tijdens de reis.
C
Thalys gaat zich meer richten op de groeiende markt van ouderenreizen.
Slide 15 - Quiz
15. Wat is een voorbeeld van derving?
A
Dalende omzetgroei door verminderde bezoekersaantallen
B
Dalende omzetgroei door een lagere conversie
C
Winkeldiefstal
Slide 16 - Quiz
16. Wat wordt gedaan bij een AIO-analyse?
A
Er wordt een analyse gemaakt van de levensstijl van consumenten.
B
Er wordt een analyse gemaakt van het koopgedrag van consumenten.
C
De demografie van de kopersgroep wordt in kaart gebracht.
Slide 17 - Quiz
17. Bij welke analyse wordt gebruikgemaakt van het 3-krachtenmodel?
A
Trendanalyse (trends, behoeften en competenties)
B
Identiteitsanalyse
C
Benchmarkanalyse
Slide 18 - Quiz
18. De Sterke Brillenspecialist is een winkel die gespecialiseerd is in brillen voor mensen met ernstige oogafwijkingen. Wat voor soort retailer is De Sterke Brillenspecialist?
A
Mass merchandiser
B
Niche player
C
Kostenleider
Slide 19 - Quiz
19. In een schoenenzaak wordt vaak geprobeerd klanten beschermende schoenspray aan te bieden als ze net een paar schoenen hebben gekocht. Waarvan is dan sprake?
A
Conversie
B
Upselling
C
Vergroting van APK
Slide 20 - Quiz
20. Een pak Honig sausmix wordt in de supermarkt verkocht voor € 1,79. Na aftrek van 6% btw levert dit de supermarkt dus € 1,68 op. De inkoopprijs van het pak sausmix is € 1,48. De supermarkt maakt per pak € 0,14 aan kosten (transportkosten, voorraadkosten en kosten personeel). Hoe groot is de brutomarge voor de supermarkt?