1V H6 zinsdelen en woordsoorten

H6 Grammatica
Zinsdelen: bijwoordelijke bepaling

Woordsoorten: voorzetsel & bijwoord

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H6 Grammatica
Zinsdelen: bijwoordelijke bepaling

Woordsoorten: voorzetsel & bijwoord

Slide 1 - Slide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
  • Zegt iets over het gezegde in de zin, nooit iets over een zn. of vnw. in de zin. 
  • Antwoord op vraag: hoe? hoelang? waarheen? waardoor? waarom? waar? wanneer?
  • Woorden die iets zeggen over de (on)zekerheid zoals: zeker, wel, misschien, etc. 
  • Zin kan meerdere bijwoordelijke bepaling hebben. 

Slide 2 - Slide

Voorbeelden bwb
Tegenwoordig zijn die producten immers in elke grote supermarkt voorradig. 

Wanneer? tegenwoordig
Waar: in elke grote supermarkt
Zekerheid: immers



Slide 3 - Slide

Vanavond gaan we op kunstgras trainen.
Bwb=
A
vanavond
B
we
C
kunstgras
D
op kunstgras

Slide 4 - Quiz

Deze man kan prachtig zingen.
Bijwoord=
A
deze
B
man
C
prachtig
D
zingen

Slide 5 - Quiz

Woordsoorten: bijwoord
  • Bijwoordelijke bepaling die uit 1 woord bestaat. 
  • Bijwoord kan iets zeggen over: tijd, plaats, (on)zekerheid of ontkenning. 
  • Tijd: vanavond, morgen, later, tegenwoordig (geeft antwoord op wanneer voor bwb).
  • Plaats: daarginds, ergens, overal. (geeft antwoord op waar voor bwb)
  • (On)zekerheid: ongetwijfeld, misschien, zeker, wel. 
  • Ontkenning: niet, nooit, nimmer, geenzins. 
  • Zegt iets over de hele zin, ww, bn of een ander bw.

Slide 6 - Slide

Vanavond gaan we op kunstgras trainen.
Bijwoord =
A
vanavond
B
we
C
kunstgras
D
op

Slide 7 - Quiz

Dit prachtige boek moet jij zeker lezen.
Bijwoord=
A
prachtige
B
boek
C
zeker
D
lezen

Slide 8 - Quiz

Dit prachtige boek moet jij zeker lezen.
prachtige=
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord
C
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Voorzetsels
  • Zeggen iets over een plaats (kooi) = in de kooi, naast de kooi.
  • Zeggen iets over de reden: vanwege / door de coronapandemie, 
  • Zeggen iets over de tijd (schoolfeest) = tijdens / na / gedurende het schoolfeest. 
  • Let op: bijwoorden zeggen iets over een plaats of tijd, maar niet de plaats/tijd ten opzichte van een zn (kooi / schoolfeest). Voorzetsels staan voor of na een zn. of vnw. 
  • Is het voorzetsel onderdeel van een splitsbaar ww? Dan is het een bijwoord = De trein komt over drie minuten aan. (aan is van aankomen)

Slide 10 - Slide

Met de vlam in de pijp reed de truck de Brennerpas over.
Voorzetsel =
A
met
B
vlam
C
pijp
D
over

Slide 11 - Quiz

Bij die fietsenmaker kom ik nooit meer.
Voorzetsel =
A
die
B
bij
C
nooit
D
meer

Slide 12 - Quiz

Hij reed gisteren een puppy over bij het zebrapad.
Voorzetsel=
A
gisteren
B
over
C
bij
D
zebrapad

Slide 13 - Quiz

Proefwerk 
Blijft staan op 20 januari. 

H1 - 6 Grammatica woordsoorten en zinsdelen.
Telt 2x mee. 

Indien verlenging lockdown: online.
Bij geen verlenging lockdown: in de les. 



Slide 14 - Slide