KEUZEVOORZETSELS


KEUZEVOORZETSELS

Weet je nog?
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer, gegenüber, entgegen
(hierna komt altijd de 3e naamval (Dativ)

durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang
(hierna komt altijd de 4e naamval (Akkusativ)

1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson


KEUZEVOORZETSELS

Weet je nog?
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer, gegenüber, entgegen
(hierna komt altijd de 3e naamval (Dativ)

durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang
(hierna komt altijd de 4e naamval (Akkusativ)

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

9 keuzevoorzetsels
an, auf, hinter, neben, in, unter, über, vor, zwischen

Wanneer je één van deze voorzetsels tegenkomt, moet je een keuze maken tussen 3e of 4e naamval.

Slide 3 - Slide

an
 auf
hinter
neben
in
unter
über
 vor
zwischen

aan
op
achter
naast
in/naar
onder
over/boven
voor
tussen

Slide 4 - Slide

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag :                   wo?      (=waar)

                                                                  of:                      wann?(=wanneer)

bijvoorbeeld: Ich stehe auf der Straße. (WO stehe ich?)

Antwort:         auf der Straße...........dus 3e naamval !


( want ik sta er al en het is GEEN beweging)



Slide 5 - Slide

nog een keer........

Er steht vor d... Tür(v).

waar staat hij?   "voor de deur".... dus Dativ (3e)

Er steht vor der Tür.


Ich gehe in ein.......Woche (v) zu Oma.

wanneer ga ik naar oma?     "in einer Woche"  .......dus Dativ !

Slide 6 - Slide

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin? (waarheen?)bijvoorbeeld: Das Buch fällt auf den Boden(m)

(Wohin fällt das Buch?) 

Antwort: auf den Boden........dus 4e naamval !


Het is een beweging van A naar B .....het boek moet nog vallen en ligt er nog niet!


Slide 7 - Slide

nog een keer....

Er springt vom Felsen(vanaf de rots) in d... Fluss(m).

waarheen springt hij?.... "in de rivier" dus Akkusativ !

Er springt in den Fluss.


het is een beweging van A naar B!

Slide 8 - Slide

Beispiele:


1. Boris steht auf d......... Stuhl (m). >> stehen auf >> Wo? >> 3e >> m = dem


2. Boris springt auf d....... Stuhl (m). >> springen auf >>Wohin? beweging >> 4e >> m = den


Jetzt ihr:

3. Ich lege das Buch auf d........ Tisch (o). 

4. Das Bild hängt an d............. Wand (v).

5. Ich erzähle etwas über mein....... Bruder.


Slide 9 - Slide

LET OP
sitzen,stehen,liegen (zitten,staan,liggen) hebben altijd de
3e naamval!
Ich sitze auf dem Tisch.(Ik zit er al) Wo sitze ich?
setzen,stellen,legen (neerzetten,neerleggen) hebben altijd de 4e naamval!
Ich setze mich auf den Tisch. (ik moet er nog op gaan zitten)
Waarheen ga ik zitten?

Slide 10 - Slide

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 11 - Quiz

Das Bild hängt an d... Wand(v).
A
die
B
der

Slide 12 - Quiz

Er geht in d... Disko(v).
A
die
B
der

Slide 13 - Quiz

Es fällt hinter dein... Stuhl(m).
A
deinem
B
deinen

Slide 14 - Quiz

Let op!!

Als je geen antwoord krijgt op de vragen ; wo?, wann?, wohin?

 dan is het altijd de 3e naamval, BEHALVE bij de voorzetsels "auf" und "über".....die krijgen dan de 4e naamval!!


VB: Ich warte auf meinen Mann (4e dus)

Waar wacht ik?...nee// wanneer wacht ik?.....nee // waarheen wacht ik? nee

(want ik zit niet letterlijk boven op mijn man te wachten..toch?)


wel altijd eerst alle vragen stellen!!!!

Slide 15 - Slide

Er spricht nicht über sein... Schüler(mv).
A
seine
B
seinen

Slide 16 - Quiz

Een week geleden.
A
Eine Woche geleden.
B
Vor einer Woche.
C
Nach einer Woche.

Slide 17 - Quiz

...en nu de oortjes in en kijken...............


Slide 18 - Slide

0

Slide 19 - Video

ein paar letzte Übungen für heute:
ga naar de volgende slide en vul de antwoorden in....wel goed nadenken!!

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link

Slide 23 - Link

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

Gut gemacht!

Slide 26 - Slide