Nederlands hfd 6, voorzetsels (a) 12 mei

Nederlands hoofdstuk 6
Spelling
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands hoofdstuk 6
Spelling

Slide 1 - Slide

doel:
Aan het eind van deze les weet je wat vaste voorzetsels zijn die bij een werkwoord horen.
En kun je die voorzetsels herkennen
 in een zin. 

Slide 2 - Slide

In deze les ga je:
  1. een start opdracht maken;
  2. een aantal video's bekijken met uitleg over voorzetsels;
  3. de Theorie lezen over voorzetsels;
  4. Zelfstandig werken in Magister;
  5. Controle vragen maken.

Slide 3 - Slide

Start opdracht!
De startopdracht bestaat uit een aantal Quizvragen.

Slide 4 - Slide

Welke van de vier woorden past volgens jou het best op de lege plek in de zin?
"We hebben iets gegeten in het restaurant ......het plein".
A
tegenover
B
op
C
naast
D
voor

Slide 5 - Quiz

Welke van de vier woorden past volgens jou het best op de lege plek in de zin?
"Jou vriendin lijkt echt heel veel ....mij zus!"
A
achter
B
op
C
naast
D
voor

Slide 6 - Quiz

Op de volgende dia's staan een aantal video's
Het is verstandig om ze allemaal te bekijken!!!

Slide 7 - Slide

0

Slide 8 - Video

0

Slide 9 - Video

Voorzetsel

Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak.


Een voorzetsel staat meestal vóór een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Slide

Voorzetsels
KGT - blz. 226

Slide 11 - Slide

In het woordenboek staat welk voorzetsel bij een werkwoord hoort. Zoek het werkwoord.
Bij het werkwoord "besteden"staat de onderstaande uitleg.




Je ziet dat het voorzetsel "aan" bij het werkwoord beseden hoort.

Slide 12 - Slide

Zelfstandig werken!
  1. Je gaat nu naar Magister, Nieuw Nederlands, hoofdstuk 6, spelling;
  2. Je gaat maken de opdrachten 1 tot en met 5 en conroleer gelijk of je het goed maakt.
  3. Als je iets niet weet, kijk in het woordenboek of herhaal de theorie;
  4. Daarna maak je de quizvragen die hierna komen om te controleren of je het begrepen hebt.

Slide 13 - Slide

(maak eventueel een zin)
welke voorzetsel hoort bij:
ergeren

A
aan
B
op
C
naast
D
bij

Slide 14 - Quiz

(maak eventueel een zin)
welke voorzetsel hoort bij:
kijken
A
aan
B
op
C
naar
D
bij

Slide 15 - Quiz

(maak eventueel een zin)
welke voorzetsel hoort bij:
meegaan
A
voor
B
achter
C
met
D
op

Slide 16 - Quiz

Wat snap je nog niet zo goed?
Heb je nog vragen over voorzetsels bij werkwoorden?
Blijf daar niet mee zitten en neem je verantwoordelijkheid: stuur een e-mail  of appje naar je docent.

Slide 17 - Slide