Unidad 7 4 VWO herhaling

UNIDAD 6 & 7
Grammatica
1 / 25
next
Slide 1: Slide
SpaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

UNIDAD 6 & 7
Grammatica

Slide 1 - Slide

Los verbos del tipo de gustar

- gustar 
- encantar 
- interesar 
- molestar  

Beklemtoond meew.vw.

1.  (a mí)
2. (a ti)
3. (a él, ella, usted)
1.  (a nosotros/as)
2. (a vosotros/as)
3. (a ellos, ellas, ustedes)

Deze mag ....
Meew.vw.

1. me 
2. te
3. le
1. nos
2. os
3. les

... deze moet! 

FOUT:     A mí gusta la música.                                    A él gustan los coches.
GOED:    A mí me gusta la música.                              A él le gustan los coches.

Slide 2 - Slide

PRESENTE

Werkwoorden in de tegenwoordige tijd eindigen op -ar, -er, of -ir.
Bij wederkerende werkwoorden komt hier -se achter. (1)

Werkwoorden kunnen helemaal onregelmatig zijn (2)

Werkwoorden kunnen klinkerwisseling hebben.
Er zijn vier types:
e - ie (3)
o- ue (4)
e - i (5)

Slide 3 - Slide

PRESENTE - VERVOLG


Naast deze onregelmatigheden, is er nog één type onregelmatig werkwoord.
Dit zijn werkwoorden die helemaal regelmatig zijn, behalve de eerste persoon. 

Slide 4 - Slide

TB 8C, p. 66
1.¿Qué pones? ..... las cosas
2. ¿Cuándo sales? ..... mañana, mañana.
3. ¿Qué dices? ..... adiós, adiós.
4. ¿Qué traes? ..... muchos regalos.
5. ¿Cuándo vienes? ..... pronto, pronto.
56

Slide 5 - Open question

TB nr.8 p.66
Werkwoorden met een onregelmatige ik-vorm
 
hacer = doen, maken                                      ik-vorm = hago
poner = (neer)zetten, (neer)leggen         ik-vorm = pongo
venir = komen                                                    ik-vorm = vengo
decir = zeggen                                                   ik-vorm = digo
salir = uitgaan, vertrekken                            ik-vorm = salgo
traer = brengen                                                  ik-vorm = traigo
(WB.oef.16 p.72)

Slide 6 - Slide

Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
In het Nederlands gebruik je om de v.t.t. te maken het hulpwerkwoord hebben of zijn + voltooid deelwoord

Ik heb gewerkt.
Zij zijn naar het werk gegaan.

Slide 7 - Slide

De Perfecto (v.t.t.)
 In het Spaans gebruik je om de v.t.t. te maken alleen het 
hulpwerkwoord haber + participio (= voltooid deelwoord)

He trabajado. = Ik heb gewerkt.
Han ido al trabajo . = Zij zijn naar het werk gegaan.

 

Slide 8 - Slide

Hoe maak je de Perfecto? 
haber
1. he 
2. has                    + participio
3. ha                               =
1. hemos               + stam           + ado (-ar werkwoorden)
2. habéis                                        + ido   (-er en -ir werkwoorden)
3. han 

Slide 9 - Slide

Ejemplos
1. He visitado el museo.              Ik heb het museum bezocht.
2. ¿Has trabajado hoy?               Heb jij vandaag gewerkt?
3. Pablo no ha comido.                Pablo heeft niet gegeten
1. Hemos bebido un vino.           Wij hebben wijn gedronken.
2. ¿Habéis vivido en Cuba?       Hebben jullie in Cuba gewoond?
3. Han dormido mucho.              Zij hebben veel geslapen.
  

Slide 10 - Slide

Formas irregulares

Onregelmatige vormen 

(Zie paragraaf 7.4 p.126)
abrir - abierto
decir - dicho
hacer - hecho
poner - puesto
ver - visto
escribir - escrito
volver - vuelto
Ojo:
ir - ido
ser - sido
leer - leído



Slide 11 - Slide

Wanneer gebruik je de Perfecto?
  • voor gebeurtenissen in het verleden die een verband hebben met het heden. De Perfecto komt vaak voor in combinatie met  hoy, esta semana, este año, etc.
  • voor gebeurtenissen waarvan het tijdstip niet van belang is. Vaak in combinatie met alguna vez, muchas veces, todavía (no), ya, (no)...nunca

Slide 12 - Slide

Esta semana yo__________ mucho café

A
ha bebido
B
hemos bebido
C
he bebido
D
has bebido

Slide 13 - Quiz

Hoy nosotros no_______________ clase.
A
has tenido
B
hemos tenido
C
ha tenido
D
han tenido

Slide 14 - Quiz

Het voltooid deelwoord van escribir is:
El participio de escribir es:
A
escrito
B
escribido
C
escribo
D
escribe

Slide 15 - Quiz

¿Qué has hecho este fin de semana?
Wat heb je dit weekend gedaan?
A
He visto muchas películas.
B
Has visto muchas películas.
C
He vido muchas películas

Slide 16 - Quiz

decir
abrir
escribir
hacer
ir
ser
volver
   dicho
abierto
  escrito
   hecho
  ido
   sido
  vuelto

Slide 17 - Drag question

Welke werkwoorden
hebben een onregelmatig voltooid deelwoord?

Slide 18 - Mind map

¿Cómo se dice?
Ik vond de film heel leuk. Gebruik de Perfecto.

Slide 19 - Open question

Het gebruik van muy/mucho TB p.127-128
  • Muy (heel, erg) staat voor: - bijvoeglijke naamwoorden                                                                        - bijwoorden
  • Mucho (heel, veel, vaak) is als bijwoord onveranderlijk en staat bij het werkwoord of alleen
  • Mucho (veel, vele) is als bijvoeglijk naamwoord veranderlijk en richt zich in getal/geslacht naar het zelfstandig naamwoord.

Slide 20 - Slide

muy 
1. Muy + bijvoeglijk nw. (adjetivo)
  • Es una ciudad muy bonita
  • Tiene plazas muy antiguas.
  • También es muy grande.
  • Los edificios son muy altos.

Bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Slide 21 - Slide

muy 
2. Muy + bijwoord (adverbio)
  • Llego a casa muy tarde.
  • Vive muy lejos.
  • El examen es muy temprano.
  • Tú hablas muy bien español.

Bijwoord zegt iets over een werkwoord, een bijv.nmw., een ander bijwoord of een hele zin.

Slide 22 - Slide

mucho  
3. Mucho + werkwoord of alleen
  • He viajado mucho en avión.
  • Los bares me han gustado mucho
  • ¿Te gusta? - Sí, mucho

Slide 23 - Slide

mucho-a/-os/-as
4. Mucho/-a/-os/-as + zelfstandig naamwoord (sustantivo) 
  • En Mallorca hay mucho turismo
  • También hay mucha oferta cultural.
  • Sevilla tiene muchos  monumentos .
  • También hay muchas plazas

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video