CG A1 Unidad 7 opdracht 9 tm Panamerica (2 lessen)

Buenos días
Hoy es martes, 26 de septiembre de 2022
¿Qué tal (estáis)? 
¿Qué tal..?
la salud
el fin de semana
el ánimo
1 / 41
next
Slide 1: Slide
SpaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Buenos días
Hoy es martes, 26 de septiembre de 2022
¿Qué tal (estáis)? 
¿Qué tal..?
la salud
el fin de semana
el ánimo

Slide 1 - Slide

Unidad 7
El placer de viajar
-herhaling deel 1 Unidad 7
-preguntas TT 3-4?

Unidad 7: Nr.  9 t/m Panamericana TB
  • Presente Perfecto
  • onregelmatige vormen
  • gebruik muy / mucho

 

Slide 2 - Slide

Het werkwoord ir= gaan
ir
voy
vas
va
vamos
vais
van
a


de


en
ir a = gaan naar : voy a Cali
ir a + infinitivo: nabije toekomst:
         mañana voy a visitar el museo
ir de : in uitdrukkingen: ir de compras
            ir de vacaciones, ir de excursión, ir              de copas, ir de tapas
ir en + vervoermiddel: ir en avión,    
          ir en coche, ir en bicicleta
ir a pie
ir a caballo
a + el          al
voy a el museo: voy al museo

Slide 3 - Slide

molesta
molestan
werkwoord
onderwerp
meewerkend voorwerp

Slide 4 - Slide

verbos - Nr. 8 TB p. 66
Bij sommige werkwoorden is alleen de 1e persoon
enkelvoud (de ik-vorm) onregelmatig:

hacer - hago
poner - pongo         salir - salgo
traer -traigo             ver- veo 
dar-doy                       saber-
Wat is dan het hele rijtje vervoegingen van deze werkwoorden?
Hoe pak je dit aan?

Slide 5 - Slide

TB nr.8 p.66
Onregelmatige werkwoorden met -g- in de ik-vorm
 
hacer = doen, maken                                      ik-vorm = hago
poner = (neer)zetten, (neer)leggen         ik-vorm = pongo
venir = komen                                                    ik-vorm = vengo
decir = zeggen                                                   ik-vorm = digo
salir = uitgaan, vertrekken                            ik-vorm = salgo
traer = brengen                                                  ik-vorm = traigo

Ga naar pag. 72 voor de vervoeging van deze werkwoorden

Slide 6 - Slide

extra stencils/oefening
oef 10d Unidad 6 (!) p.59


Slide 7 - Slide

Tekstboek p.67 
nr. 9a 
1.  Lees hardop de ansichtkaart.
2. Vertaal samen de kaart.
3. Wat heeft Lucía in haar vakantie gedaan? (Maak opdracht 9a TB)

Nr. 9b p. 67:
¿Cuál es el infinitivo?
uitleg vorm en gebruik 
Pretérito Perfecto ->>>>>>> 


 

Slide 8 - Slide

Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
In het Nederlands gebruik je om de v.t.t. te maken het hulpwerkwoord hebben of zijn + voltooid deelwoord

Ik heb gewerkt.
Zij zijn naar het werk gegaan.

Slide 9 - Slide

Present Perfecto (v.t.t.)
 In het Spaans gebruik je om de v.t.t. te maken het
hulpwerkwoord haber + participio (= voltooid deelwoord)

He trabajado = Ik heb gewerkt
Han ido al trabajo  = Zij zijn naar het werk gegaan

 

Slide 10 - Slide

voltooid deelwoord=

participio

   ww op -ar= ado    cant ado 

    ww op -er= ido    com ido   

 ww op -ir= ido       viv ido

let op:

het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord staan altijd bij elkaar!!!!!

hulp-ww

Haber:

he

has

ha


hemos

habéis

han

Slide 11 - Slide

Ejemplos
1. He visitado el museo.              Ik heb het museum bezocht.
2. ¿Has trabajado hoy?               Heb jij vandaag gewerkt?
3. Pablo no ha comido.                Pablo heeft niet gegeten
1. Hemos bebido vino.                 Wij hebben wijn gedronken.
2. ¿Habéis vivido en Cuba?       Hebben jullie in Cuba gewoond?
3. Han dormido mucho.              Zij hebben veel geslapen.
  

Slide 12 - Slide

Formas irregulares

Onregelmatige vormen 

(Zie paragraaf 7.4 p.126)


abrir - abierto
decir - dicho
hacer - hecho
poner - puesto
ver - visto
escribir - escrito
volver - vuelto
Ojo:
ir - ido
ser - sido
leer - leído



romper-roto
freír - frito

Slide 13 - Slide

Wanneer gebruik je de Perfecto? (1)
Voor gebeurtenissen in het verleden die een verband hebben met het heden. De Perfecto komt vaak voor in combinatie met  hoy, esta semana, este año, etc.
  • Hoy he trabajado mucho
  • Esta semana he aprendido mucho en la clase de español
  • Este año he viajado a Sevilla

Slide 14 - Slide

Wanneer gebruik je de Perfecto?
Voor gebeurtenissen waarvan het tijdstip niet van belang is. Vaak in combinatie met alguna vez, muchas veces, todavía (no), ya, (no)...nunca
  • ¿Alguna vez has probado el sushi?
  • Nunca he viajado a latinoamérica
  • Ya he terminado mis deberes

Slide 15 - Slide

Tekstboek p.67 
nr. 9b en 10 a + b

1. Onderstreep alle werkwoorden die in de Perfecto staan.
2. Vul het schema bij 9b aan + vertaal.
3. Maak oef. 10a. en 10b
4. Presenteer interessante informatie over je studiegenoot aan de rest
 

Slide 16 - Slide

¡A trabajar en grupos!
-  Unidad 7
- WB oef. 16 (ik-vorm), pak p.72 TB erbij
- WB oef. 17 en 18 ( Pretérito Perfecto)

eerder klaar? 
WB oef. 23

timer
20:00

Slide 17 - Slide

Vamos a practicar

Slide 18 - Slide

Esta semana yo__________ mucho café

A
ha bebido
B
hemos bebido
C
he bebido
D
has bebido

Slide 19 - Quiz

Hoy nosotros no_______________ clase.
A
has tenido
B
hemos tenido
C
ha tenido
D
han tenido

Slide 20 - Quiz

Het voltooid deelwoord van escribir is:
El participio de escribir es:
A
escrito
B
escribido
C
escribo
D
escribe

Slide 21 - Quiz

¿Qué has hecho este fin de semana?
Wat heb je dit weekend gedaan?
A
He visto muchas películas.
B
Has visto muchas películas.
C
He vido muchas películas

Slide 22 - Quiz

 vamos a practicar más
Noteer in complete zinnen 2 activiteiten van afgelopen weekend. Werk volgens de volgende stappen:
1. noteer eerst de activiteiten (de Spaanse werkwoorden), bijv. 'hacer deporte'
2. vervoeg dit werkwoord in de juiste vorm.
3. voeg een dag en een dagdeel of tijd toe.
4. Check nu of je 2 zinnen goed lopen

Slide 23 - Slide

Nr. 11 TB p. 68
Wat heb jij dit weekend uitgespookt?
bedenk een grote leugen
Maak ook samen opdracht 12 TB

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Deberes
  1. Maken oefeningen WB. U7 t/m opdracht 18+20
  2. Maken R&S U.7 behalve muy/mucho
  3. start met woordenlijst U.7


Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

vanaf hier les 2 week5

Slide 28 - Slide

cambiamos de tema: muy / mucho
Nr. 13a TB p. 68
Un viaje muy lindo
Yucatán
en avión y autobús
lindo

Slide 29 - Slide

Nr. 13b TB p.68
 
Grizel habla de sus vacaciones. 
Lee las frases de 13b. 
 




13b ¿Verdadero o falso?

Slide 30 - Slide

Het gebruik van muy/mucho TB p.127-128
  • Muy (heel, erg) staat voor: - bijvoeglijke naamwoorden                                                                        - bijwoorden
  • Mucho (heel, veel, vaak) is als bijwoord onveranderlijk en staat bij het werkwoord of alleen
  • Mucho (veel, vele) is als bijvoeglijk naamwoord veranderlijk en richt zich in getal/geslacht naar het zelfstandig naamwoord.

Slide 31 - Slide

muy 
1. Muy + bijvoeglijk nw. (adjetivo)

  • Es una ciudad muy bonita
  • Tiene plazas muy antiguas.
  • También es muy grande.
  • Los edificios son muy altos.

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Slide 32 - Slide

muy 
2. Muy + bijwoord (adverbio)

  • Llego a casa muy tarde.
  • Vive muy lejos.
  • Son las 6 de la mañana. Es muy temprano.
  • Tú hablas muy bien español.

Een bijwoord zegt iets over een werkwoord, een bijv.nmw., een ander bijwoord  (bijv. tarde, lejos, temprano, bien) of een hele zin 

Temprano (vroeg)

Slide 33 - Slide

mucho  
3. Mucho + werkwoord of alleen

  • He viajado mucho en avión.
  • Los bares me han gustado mucho
  • ¿Te gusta? - Sí, mucho.

Slide 34 - Slide

mucho-a/-os/-as
4. Mucho/-a/-os/-as + zelfstandig naamwoord (sustantivo) 

  • En Mallorca hay mucho turismo
  • También hay mucha oferta cultural.
  • Sevilla tiene muchos  monumentos .
  • También hay muchas plazas
Sevilla

Slide 35 - Slide

TB 13d p. 68 
muy - mucho/a/os/as 
Lees de tekst en vul in: "muy" of "mucho"
Maak ook (samen) nr. 19 van het WB pag. 73.
Zie ook pagina 72 TB voor uitleg
timer
10:00

Slide 36 - Slide

Nr.14 TB p.69 No hay nada perfecto
  1. Luister naar de dialogen.
  2. Wat is het probleem?
  3. Hoe spreek je iemand aan?
  4. Hoe vertel je wat je klacht/probleem is.
  5. Hoe verontschuldig je je?
  6. Hoe reageer je op een klacht?
51
52
53
54

Slide 37 - Slide

Vul nu schema p.69 TB in

Slide 38 - Slide

Iemand aanspreken

  • oiga/oye
  • buenos días,buenas tardes..
  • por favor,...
  • mire/mira
Klagen

  • Perdone, pero no he pedido sopa, sino ensalada.
  • Mire, es que tengo un pequeño problema. He reservado la habitación con bañera y sólo tengo ducha.
  • Tenemos un problema. El aire acondicionado no funciona.

Slide 39 - Slide

Zich verontschuldigen
Excuses aanbieden

  • ¿Ensalada? Disculpe, ahora mismo la traigo.
  • Lo siento. Ha sido un error. Enseguida le damos una con bañera.
  • Ah sí, perdone las molestias. Ya tenemos otro coche para usted.
Reageren


  • No pasa nada.
  • Está bien, gracias.
  • Gracias, muy amable (de usted).

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Video