Quiz luchtdruk

Lucht H1 & H2
  • Herhaling H1 & H2
  • Quiz
  • Afsluiting
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lucht H1 & H2
  • Herhaling H1 & H2
  • Quiz
  • Afsluiting

Slide 1 - Slide

Lucht 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

1 Lucht bestaat voor 0,35 % uit CO2
2 Lucht bestaat voor 78 % uit stikstof
3 Lucht bestaat voor 21 % uit zuurstof>
A
allemaal juist
B
allemaal fout
C
alleen 1 fout
D
alleen 2 fout

Slide 5 - Quiz

Voor de verbranding van aardgas is zuurstof nodig en ontstaat koolstofdioxide en water.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

1 Een ander woord voor dampkring is atmosfeer.
2 Een vacuüm is een ruimte zonder zuurstof.
A
1 juist
B
2 juist
C
1 en 2 juist
D
1 en 2 onjuist

Slide 7 - Quiz

3 Leg uit waarom een zuignap kan blijven 'plakken' aan iets

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Video

1 Op de top is de luchtdruk lager.
2 Op de top is het kookpunt van water lager.

A
1 juist
B
2 juist
C
beiden juist
D
alleen 2 juist

Slide 10 - Quiz

Waarom moeten ze telkens een tijd in het basiskamp blijven voor ze verder gaan.
A
Minder last van hoogteziekte.
B
Om gezellig een feestje te vieren.
C
Wachten op de dieren met bagage.
D
Wachten op de rest van de groep.

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Video

Waarom kan een herontbranding ontstaan als je het deksel te snel eraf haalt ?
A
dan komt er weer zuurstof bij
B
dan komt er brandstof bij
C
de temperatuur is nog boven de ontbandings-temperatuur
D
het vuur wil je te grazen nemen

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Wat stellen de pijltjes in de longen voor ?
A
de luchtdruk
B
de longdruk
C
de tegendruk
D
de druklucht

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Video

Als er door de val een gat in het pak komt, dan verandert voor de astronaut met name de:
A
luchtdruk in het pak
B
de tegendruk

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Video

1 In de top van de buis zat een vacuüm.
2 Later deden ze er kwik in zodat de barometer veel korter werd.
A
1 juist
B
2 juist
C
beide fout
D
beide juist

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Video

Het water steeg in de beker doordat:
A
er geen zuurstof meer in de beker zat
B
de lucht in de beker afkoelde
C
de buitenlucht veranderde
D
dit toeval was

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

De luchtdruk was:
A
1015 mbar
B
760 mbar
C
1015 hPa
D
760 hPa

Slide 23 - Quiz

1)0,8 bar = 80 mbar
2) 1000 hPa = 1000 mbar
3) 1000 hPa = 100 kPa
A
1 e goed
B
2e goed
C
3e goed
D
2e en 3e goed

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Een hoge drukgebied draait bij ons met de klok mee, een lage tegen de wijzers van de klok in.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

De ijsbeer heeft het met name warm door:
A
de vetlaag
B
de vele haartjes waar in en tussen warme lucht zit
C
beide

Slide 28 - Quiz

Zelfstandig werken
Lees paragraaf 4.1 op blz. 106 t/m 107 en maak opgaven 23 t/m 25 blz. 109 t/m 110. 
timer
10:00

Slide 29 - Slide