Spelling 20 februari Blok 6, week 3, les 1

• Spelling
• Basisschool
• Groep 6

Spelling

Blok 6, week 3, les 1

Aan het einde van de les ken ik de regel

Bij een persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijf ik altijd stam+ t, behalve bij 'ik' en als 'jij' erachter staat.

verkleinwoord dat eindigt op -aatje

verkleinwoord dat eindigt op
-uutje

verkleindwoord dat eindigt op -ootje

Schrijf het woord op en zorg dat je de klankgroepen en andere categoriën kan benoemen.

Schrijf het woord op en zorg dat je de klankgroepen en andere categoriën kan benoemen.

Verleden tijd
Ik ga.
(vergeet de punt niet!)

voltooide tijd
'Ik ga.'

verleden tijd
Ivo smijt.

voltooide tijd
Ivo smijt

Leg de regel stam + t uit

Ik word ziek

Word jij ook ziek?

Hij beantwoordt mijn vraag niet

Welke antwoord klopt?

1. Ik schudt de kaarten Schud jij de kaarten?
2. Hij schudt de kaarten Schudt jij de kaarten?
3. Ik schud de kaarten Hij schud de kaarten
4. Ik schud de kaarten Schud jij de kaarten?

Welke antwoord klopt?

1. Mijn broer bevrijd me Ik bevrijd mijn zusje
2. Mijn broer bevrijdt me Bevrijd jij de hond?
3. Mijn broer bevrijdt me Ik bevrijdt mijn zusje
4. Ik bevrijdt mijn zusje Bevrijdt jij de hond?

1

2

3

4

5

6

Let ook op de leestekens!

Wat is de persoonsvorm uit de zin?
Ivar, houd jij van extreem veel schuim in je bad?

Noem het onderwerp
Ivar, houd jij van extreem veel schuim in je bad?

Hoe goed ken jij de regel van tegenwoordige tijd, stam + t?
( er zijn geen antwoorden fout)

1. Heel goed, ik maak geen fouten hierbij
2. Goed, maar soms vergeet ik het regeltje te gebruiken
3. Matig, maar het gaat al steeds beter
4. Ik vind het nog lastig

Vond je het fijn om de spellingsles af en toe op deze manier te doen?
( er zijn geen antwoorden fout)

1. Ja
2. Nee

Heb je nog tips?