Quiz H5

• Psychologie/sociologie
• Secundair onderwijs

Quiz H5 + H6

Springen, rennen, klimmen, zwemmen... zijn belangrijke beweging(sactiviteit)en in een menselijjk leven. We noemen dit ook...

1. gedragsbewegingen
2. fundamentele bewegingsactiviteiten
3. motorische bewegingen
4. springbewegingen

Fijne motoriek

Grove motoriek

Socio-emotionele ontwikkeling

Cognitieve ontwikkeling

puzzelen, met een lepel eten, krabbelen

op verkenning, oriëntatie

zelfstandiger, andere relatie met ouders

rennen, trekken, lopen, op de trap kruipen

Op de leeftijd van 3 jaar zijn kinderen ongeveer... groot.

1. 75cm
2. 1m20
3. 1m
4. 50cm

Waar of niet waar?
Kinderen zijn nu eerder zindelijker dan vroeger.

1. waar
2. niet waar

1

2

3

4

Luier uit en onderbroekje aan.

Praten over pipi en kaka 

Het potje met regelmaat gebruiken

Wennen aan het potje.

De peuterfase staat gelijk aan...

1. koppigheid.
2. eerlijkheid.
3. ruzie.
4. aanhankelijkheid.

De volgorde van de fasen van de taalontwikkeling zijn:

1. eerste woordjes-uitbreiden van woordenschat - meerwoordenzinnen
2. eerste woorjes-meerwoordenzinnen-uitbreiden van woordenschat
3. uitbreiden van woordenschat-eerste woordjes-meerwoordenzinnen
4. uitbreiden van woordenschat-meerwoordenzinnen-eerste woordjes

Wat is GEEN kenmerk voor voorleesboekjes voor peuters?

1. gaan over dagelijks leven
2. kind of dier als hoofdpersonage
3. complexe figuren
4. heldere kleuren

Welke gedragingen vertoont de peuter tijdens de koppigheidsfase?

1. zegt vaak 'ja', driftbuien, lachen, op de grond vallen
2. zegt vaak 'neen', vrolijk zijn, driftbuien, verstijven
3. zegt vaak 'ja', vrolijk zijn, op de grond vallen
4. zegt vaak 'neen', driftbuien, huilen, op de grond vallen, verstijven

Welke 2 polen zitten er volgens Erikson in de peuterfase?

1. vertrouwen-wantrouwen
2. zelfstandigheid-twijfel/schaamte
3. initiatief-schuld
4. eerlijkheid-onrecht