1hv - Les 8 P3 - leerdoelen toets 3

   Deutsch! 
1hv
Les 8
Periode 3

Gutentag!
1 / 41
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

   Deutsch! 
1hv
Les 8
Periode 3

Gutentag!

Slide 1 - Slide

Die Planung

Woche 15 D-Prüfung
Woche 16 Prüfung

Weinig flexlessen beschikbaar door examentrainingen

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Leerdoelenkaart
Schritt 17 - 24
lezen, luisteren, spreken, schrijven

Jokers
 ein/eine  en de bezittelijk vnw
grote getallen
werkwoorden (met stam op -d of -t)



Slide 3 - Slide

Toetsopbouw
1: luisteren > kun je oefenen
2. lezen > kun je oefenen
3. woordjes: leren
4. grammatica: leren en oefenen
5. zinnen: leren
6. schrijven: leren en oefenen

Slide 4 - Slide

gelukkig
A
gelückig
B
glücklich
C
gluckig
D
gluckich

Slide 5 - Quiz

de keuken
A
der Kuchen
B
der Kuche
C
die Küche
D
die Küchen

Slide 6 - Quiz

vertellen
A
erzählen
B
vertählen
C
vertalen
D
erziehen

Slide 7 - Quiz

die Möbel

Slide 8 - Open question

das Herd

Slide 9 - Open question

 Hoofdletters in het Duits
  • Aan het begin van de zin. 
  • Namen: van bijvoorbeeld mensen, aardrijkskundige namen, maar ook van de dagen en maanden
  • zelfstandig naamwoorden

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Grammatica
- ein-groep  ---> bezittelijk voornaamwoorden + (k)ein (e)
- grote getallen
- werkwoorden (ook met stam op -d of -t)

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Grammatica- regel
Mannelijke woorden → ein                                ein Mann
Vrouwelijke woorden → eine                            eine Frau
Onzijdige woorden → ein                                ein Kind
Meervoudsvormen → keine                        keine Familie

Slide 14 - Slide

jouw kat = ... Katze
A
dein
B
deine
C
sein
D
seine

Slide 15 - Quiz

haar spullen = ... Sachen
A
ihr
B
ihre
C
sein
D
seine

Slide 16 - Quiz

onze keuken = ... Küche
A
unse
B
unser
C
unsere
D
unseren

Slide 17 - Quiz

jullie bed = ... Bett
A
euer
B
eure
C
ihr
D
ihre

Slide 18 - Quiz

uw vraag = ... Frage
A
ihr
B
ihre
C
Ihr
D
Ihre

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

100

Slide 21 - Open question

500

Slide 22 - Open question

539

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wohnst
wohnt
wohnt
wohne
wohnen
wohnen

Slide 26 - Drag question

Vergelijk deze rijtjes met elkaar
ich (ik)
spiel
e
red
e
du (jij)
spiel
st
red
est
er/sie/es (hij/zij/het)
spiel
t
red
et
wir (wij)
spiel
en
red
en
ihr (jullie)
spiel
t
red
et
sie/Sie (zij/u)
spiel
en
red
en

Slide 27 - Slide

Werkwoorden met stam op -d/-t
Als de stam van een werkwoord op -d/-t eindigt, krijg je een extra -e- bij 
  • du, 
  • er/sie/es 
  • ihr
Dit geldt ook voor het voltooid deelwoord!

Kort:
er komt dan altijd een e na de stam

Slide 28 - Slide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
melden
meldet
meldest
meldet
melde
melden

Slide 29 - Drag question

Peter (warten) .... schon lange.
A
wartt
B
wartest
C
wartet
D
warten

Slide 30 - Quiz

Ihr (beantwoorden) die Frage
A
beantworten
B
beantwortt
C
beantworte
D
beantwortet

Slide 31 - Quiz

Du (melden) den Diebstahl.
A
meldst
B
meldest
C
meldet
D
meldt

Slide 32 - Quiz

Ihr (wonen) in einem schönen Haus.
A
wohnet
B
wohnt
C
wohnest
D
wohnst

Slide 33 - Quiz

Du (reden) ... zu laut!
Jij praat te luid!
A
redet
B
redest
C
redst
D
reden

Slide 34 - Quiz

Peter und Lisa (arbeiten) .... zusammen.
A
arbeitet
B
arbeitest
C
gearbeitet
D
arbeiten

Slide 35 - Quiz

Er (chatten) gern mit seinen Freunden.
A
chatte
B
chattt
C
chattet
D
chatten

Slide 36 - Quiz

Wiederholung

Slide 37 - Slide

het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 38 - Drag question

Het werkwoord sein.  
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 39 - Drag question

Slide 40 - Slide

Auf Wiedersehen!

Slide 41 - Slide