This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
¡Bienvenidos!
Slide 1 - Slide
El programa de hoy
5 min - Bienvenidos
10 min - repaso
35 minutos - el futuro inmediato
20 minutos - el adjetivo
Slide 2 - Slide
Deberes: futuro inmediato
Futuro inmediato
Slide 3 - Slide
¿Preguntas?
Slide 4 - Slide
Combinatie hoofdstuk 4 + 5
Leesvaardigheid
Toekomende tijd (ir+a+infinitief)
Bezittelijk voornaamwoord H5
Kloktijden
Bijvoeglijk naamwoord
Woordenschat H5 + frases claves e & k H5
Slide 5 - Slide
REPASO
Slide 6 - Slide
Sleep de bezzitelijk voornaamwoorden van NL naar Spaans
nuestro/a
sus
su
tu
vuestro / a
mi
hun
uw
haar
mijn
jullie
ons/onze
jouw
zijn
Slide 7 - Drag question
Welk bezittelijk voornaamwoord hoort er op de plek in de zin? ¿Puedo prestar ______ (jouw) libros?
A
mi
B
mis
C
tu
D
tus
Slide 8 - Quiz
Bezittelijk voornaamwoord ¿Ellas son ................. amigas? (jullie)
A
Vuestras
B
Vuestros
C
Nuestras
D
Nuestros
Slide 9 - Quiz
Bezittelijk voornaamwoord ¿Él es ................ amigo? (mijn)
A
mi
B
mías
C
míos
D
Nuestros
Slide 10 - Quiz
Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in, in de zin:
".... (mijn) pantalones son rojos."
A
Nuestro
B
Mis
C
Mi
D
Nuestros
Slide 11 - Quiz
Het bezittelijk voornaamwoord: estos son ... (mijn) padres
A
mis
B
tus
C
mi
D
su
Slide 12 - Quiz
Het bezittelijk voornaamwoord: Ella es ... (mijn) prima Luisa.
A
tu
B
sus
C
mi
D
nuestra
Slide 13 - Quiz
Het bezittelijk voornaamwoord: Alfredo y Alberto son ... (zijn) hermanos.
A
mis
B
sus
C
nuestros
D
tus
Slide 14 - Quiz
Los posesivos:
(Vosotros) Camisas
A
vuestras camisas
B
vuestros camisas
C
vuestra camisas
D
su camisas
Slide 15 - Quiz
Pronombres posesivos Yo vivo con _______tíos.
A
mi
B
sus
C
su
D
mis
Slide 16 - Quiz
Futuro inmediato
Slide 17 - Slide
El futuro inmediato
Wanneer?
Hoe?
¿Preguntas?
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Video
Futuro inmediatio
In het Nederlands: de nabije toekomst
Als je in het Spaans wilt zeggen dat je iets gaat doen, of dat iets nog gaat gebeuren, gebruik je het werkwoord
ir (gaan) + a + infinitief (hele ww)
Slide 20 - Slide
Ir + a + infinitivo
Yo
voy
Tú
vas
Él/ Ella/ Usted
va
Nosotros/-as
vamos
Vosotros/-as
vais
Ellos/ Ellas/ Ustedes
van
+ A
+ infinitivo
Slide 21 - Slide
Voorbeeldzinnen
Yo voy a comprar un libro. Ik ga een boek kopen.
¿Vas a nadar conmigo? Ga je met me zwemmen?
Slide 22 - Slide
¡ A trabajar!
¿Qué? J gramática blz 58 25, 26, 27 y 28
¿Cómo? Individual
¿Tiempo? 25 minutos
timer
25:00
Slide 23 - Slide
El adjetivo
Slide 24 - Slide
El adjetivo - wat is het?
- Om mensen of dingen te beschrijven - Past zich aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, in geslacht (mannelijk / vrouwelijk) en in getal (enkelvoud / meervoud)
Ejemplo: la casa pequeña lascasas pequeñas
Slide 25 - Slide
El adjetivo - de plek
Staat (bijna) altijd achter het zelfstandig naamwoord: Una casa grande
Behalve als het gaat over hoeveelheden: poco/-a medio/-a otro/-a mucho/-a demasiado/-a Deze woorden komen altijd vóór het znw: Tengo poco dinero
Slide 26 - Slide
El adjetivo - hoe past het zich aan?
- Bij de bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op een -o krijg je een a bij vrouwelijke bijvoeglijk naamwoorden. In het meervoud krijgen ze -s
mannelijk
mannelijk
vrouwelijk
vrouwelijk
ev
grande
azul
grande
azul
mv
grandes
azules
grandes
azules
mannelijk
mannelijk
vrouwelijk
vrouwelijk
ev
guapo
guapa
mv
guapos
guapas
Slide 27 - Slide
El adjetivo - hoe past het zich aan?
- Eindigt het woord op een andere letter? Dan gebruik je dezelfde vorm voor mannelijk - vrouwelijk. In het meervoud krijgen ze -s (na klinker) of -es (na medeklinker):
mannelijk
mannelijk
vrouwelijk
vrouwelijk
ev
grande
azul
grande
azul
mv
grandes
azules
grandes
azules
Slide 28 - Slide
El adjetivo
Wanneer gebruik je het bijv. nw? Mensen/dingen beschrijven Plek: altijd achter het zelfstandig naamwoord, tenzij je het over een hoeveelheid hebt Ejemplos Clara tiene una casa bonita Tengo una falda azul Tengo poco dinero Mi hermana tiene muchos deberes
Slide 29 - Slide
Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan, aan:
A
zowel geslacht (m/v) van het zelfstandig nw als enkelvoud/meervoud
B
het bijvoeglijk naamwoord past zich nooit aan
C
alleen aan het geslacht (m/v) van het zelfstandig nw
D
alleen aan het enkelvoud/meervoud van het zelfstandig naamwoord
Slide 30 - Quiz
Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in deze zin