T3 - PC - naamvallen les 3 - 134 woorden der ein groep

Naamvallen Stunde 3
Aan het eind van deze les weet je welke woorden er bij de der- en bij de ein-groep horen en hoe je deze moet toepassen. 
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Naamvallen Stunde 3
Aan het eind van deze les weet je welke woorden er bij de der- en bij de ein-groep horen en hoe je deze moet toepassen. 

Slide 1 - Slide

Wat is in het Nederlands de eerste naamval?

Slide 2 - Open question

Wat is in het Nederlands de vierde naamval?

Slide 3 - Open question

Wat is in het Nederlands de derde naamval?

Slide 4 - Open question

Wat betekenen de woordjes in de
'der-groep'?

Slide 5 - Open question

Wat betekenen de woordjes in de
'ein-groep'?

Slide 6 - Open question

(de) Mann ist ein Lehrer
A
der
B
des
C
dem
D
den

Slide 7 - Quiz

Das Mädchen hat (een) Pflanze (v).
A
die
B
eine
C
der
D
einer

Slide 8 - Quiz

Die Direktorin ist (een) Schlange (v)
A
ein
B
einen
C
eine
D
einem

Slide 9 - Quiz

Die Lehrerin hat (een) Pferd(o).
A
ein
B
einen
C
eines
D
eine

Slide 10 - Quiz

Wörter der-groep
dies = deze                                                                                                             das = es
jen = die
jed = iedere
all = all
welch = welke 
manch = sommige
solch = zulke
beid = beide

Slide 11 - Slide

Wörter ein-groep
ein = een
kein = geen
mein = mijn
dein = jouw
sein = zijn
ihr = haar
unser = ons, onze
euer = jullie
ihr = hun
Ihr = uw

Slide 12 - Slide

Der Mann sieht (zijn) Frau.
A
sein
B
seiner
C
seine
D
seinem

Slide 13 - Quiz

Unser Nachbar trinkt (een) Tee (m).
A
eine
B
einen
C
einer
D
einem

Slide 14 - Quiz

(De) Klasse hat heute leider keinen Lehrer.
A
die
B
der
C
das
D
den

Slide 15 - Quiz

Die Lehrerin hat (een) Meerschweinchen (o).
A
ein
B
eines
C
einer
D
einem

Slide 16 - Quiz

Kauft (de) Musiklehrerin ihrem Schüler eine neue Geige?
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 17 - Quiz

(onze) Eltern geben uns ein Geschenk.
A
unser
B
ihre
C
unsere
D
ihren

Slide 18 - Quiz

Der Dieb klaut (steelt) (de) Ring (m)
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 19 - Quiz

Oefening naamvallen

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide