Signaalwoorden oefenen

Signaalwoorden
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Planning
- Wat weet je nog?
- Tekst op volgorde leggen;
- Signaalwoorden invullen;
- Opdracht uit boek. 

Slide 2 - Slide

Signaalwoorden

Slide 3 - Mind map

Opdracht 1
Ga naar: https://padlet.com/roelie2000/v6pl236iz91u2gcs

De tekst staat hier in de verkeerde volgorde. Aan jou de taak om de tekst weer in de goede volgorde te zetten. Doe dit met behulp van alinea- en zinsverbanden en signaalwoorden. 

Na ongeveer 5 minuten, zet iedereen zijn/haar antwoord (de volgorde) in de Padlet. 

Slide 4 - Slide

Opdracht 2
In de tekst over fietsenstallingen zijn twaalf signaalwoorden weggelaten. Aan jou de taak om de goede signaalwoorden in te vullen! Let dus op zins- en alineaverbanden. 

Sommige verbanden hebben jullie nog niet geleerd. Het is dus een echte uitdaging! 

Slide 5 - Slide

Den Haag heeft afgelopen jaar 2600 nieuwe stallingplekken voor de fiets gebouwd, ... (1) de bezetting daarvan valt tot nu toe fors tegen.

Slide 6 - Open question

Net als in verschillende andere grote en middelgrote steden … (2) Utrecht, Breda en Zwolle, parkeert een groot deel van de Hagenaars hun tweewieler op verboden plekken.

Slide 7 - Open question

Het is een dilemma … (3) wil Den Haag dat haar inwoners vaker op de fiets naar de binnenstad komen, … (4) moet het straatbeeld geen chaos van foutgeparkeerde rijwielen worden

Slide 8 - Open question

‘… (5) dat te voorkomen hebben we verspreid door het centrum stallingen aangelegd’, zegt Mieke Wytema van de gemeente.

Slide 9 - Open question

Dus ook al weten ze van de stalling verderop, … (6) zetten ze hun fiets liever pal voor de winkel.

Slide 10 - Open question

Welke dingen hebben invloed op het gedrag van fietsparkeerders? ‘… (7) moet de extra moeite om je fiets veilig in een rek te zetten zo klein mogelijk zijn’, zegt Rico Andriesse van onderzoeksbureau Goudappel Coffeng.

Slide 11 - Open question

‘De locatie van de stalling is cruciaal. Hij moet makkelijk binnen te rijden zijn en niet te ver lopen van de bestemming van de gebruiker.’ … (8) de openingstijden spelen een rol.

Slide 12 - Open question

‘… (9) geld natuurlijk, zowel de kosten van de stalling als de prijs van de fiets zelf.’

Slide 13 - Open question

… (10) kan handhaving een stimulans zijn. Zo lopen er onder andere in Amsterdam en Den Haag zogenoemde ‘coaches’ rond, die foutparkeerders aanspreken op hun gedrag.

Slide 14 - Open question

… (11) kan een beloning helpen. ‘In Helmond konden mensen prijzen winnen … (12) ze hun fiets goed parkeerden’, vertelt Andriesse.

Slide 15 - Open question

Oefenen voor proefwerk
Maak opdracht 5 op blz. 186 in je boek. 

Slide 16 - Slide

1. Welke manier gebruikt de schrijver in de inleiding? 

Slide 17 - Slide

2.Bedenk een aantrekkelijke titel die bij de inhoud van de tekst past.

Slide 18 - Open question

3. Schrijf op waar de volgende woorden naar verwijzen:
a. ze b. die. c. dat. d.ze

Slide 19 - Open question

4a. Wat bedoelt de schrijver met robuust en praktisch?

Slide 20 - Slide

4b. Wat doen de Vikingen als ze de nieuwe ontdekte gebieden koloniseren?

Slide 21 - Slide

5a. Schrijf het signaalwoord voor het verband opsomming op uit alinea 2.

Slide 22 - Open question

5b. Schrijf de delen van de opsomming nu op.

Slide 23 - Open question

6. Formuleer een kernzin voor alinea 2.

Slide 24 - Open question

7a. Om welke redenen hadden de Vikingen een voorkeur voor kloosters?

Slide 25 - Slide

7b&c. Welk signaalwoord verbindt de redenen en hoe noem je het verband dat dit signaalwoord aangeeft?

Slide 26 - Open question

8. Waren de kloosters een makkelijk doelwit voor de Vikingen?

Slide 27 - Slide

9a. Welk signaalwoord voor het verband tegenstelling staat in alinea 4?

Slide 28 - Open question

9b. Wat zijn de delen van de tegenstelling?

Slide 29 - Slide

10. Formuleer een kernzin voor alinea 4.

Slide 30 - Open question

11. Op welke manier sluit de schrijver de tekst af?
A
Met een samenvatting
B
Met een conclusie
C
Geen van beide

Slide 31 - Quiz

Opdracht 7 

Slide 32 - Slide