Woordvolgorde NT2 niveau B1/B2

Woordvolgorde in de zin
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NT2BeroepsopleidingWOStudiejaar 6

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Woordvolgorde in de zin

Slide 1 - Slide

de normale zin - hoofdzin
wie?
doet?
wanneer?
waar?
Ivan                gaat               morgen         naar Rotterdam.
Nadia             fietst              elke dag              naar school.
Maria              eet                 om 3 uur             een appel.
Jasim             tekent            altijd                     dieren.
de rest

Slide 2 - Slide

de normale zin - met inversie
wanneer?
doet?
wie?
waar?
Morgen              gaat               Ivan         naar Rotterdam.
Elke dag             fietst              Nadia              naar school.
Om 3 uur            eet                 Maria                 een appel.
Dan/daarna        tekent           Jasim   dieren  op school.
de rest
de rest

Slide 3 - Slide

Wat is de goede volgorde in een normale zin?
1
2
3
4
wanneer?
de rest
onderwerp
werkwoord

Slide 4 - Drag question

Wat is de goede volgorde in een normale zin?
naar huis
1
2
3
4
om 3 uur
de leerlingen
gaan

Slide 5 - Drag question

een vraagzin: vraagwoord
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Wanneer     gaat           Ivan                                          naar Rotterdam?
Met wie       fietst          Nadia    elke dag                          naar school?
Hoe snel     eet              Maria    's morgens?
Wat              tekent        Jasim                               graag        op school?
1
2
3
vraagwoord
hoe?
waar?

Slide 6 - Slide

Inversie
Je kunt het ook anders doen:

Bijvoorbeeld: 
Morgen koop ik even snel sinaasappels op de markt.
Ik koop morgen sinaasappels in de supermarkt.


Het onderwerp en het werkwoord wisselen van plaats!

:



Slide 7 - Slide

Een vraagzin ?
wie?
doet?
wanneer?
hoe?
Gaat            Ivan              gisteren      met de tram    naar Rotterdam?
Fietst          Nadia           elke dag      met de vrienden    naar school?
Eet              Maria            's morgens     snel?
Tekent       Jasim                                      graag                        op school?
waar?
de rest: TEMPO

Slide 8 - Slide

Een vraagzin ?
wie?
doet?
wanneer?
hoe?
Gaat            Ivan              gisteren      met de tram    naar Rotterdam?
Fietst          Nadia           elke dag      met de vrienden    naar school?
Eet              Maria            's morgens     snel?
Tekent       Jasim                                      graag                        op school?
waar?
de rest: TEMPO

Slide 9 - Slide

Een vraagzin ?
wie?
doet?
wanneer?
hoe?
Gaat            Ivan              gisteren      met de tram    naar Rotterdam?
Fietst          Nadia           elke dag      met de vrienden    naar school?
Eet              Maria            's morgens     snel?
Tekent       Jasim                                      graag                        op school?
waar?
de rest: TEMPO

Slide 10 - Slide

Uitleg oefening
Hierna zie je steeds stukjes van zinnen. 

Sleep de stukjes naar de goede plek. 

Onderin zie je rode vakjes. 

Daar moet de zin in de goede volgorde komen te staan.

Slide 11 - Slide

Zet de onderdelen in de goede volgorde
Mijn vader
met zijn fiets
naar het werk
gaat

Slide 12 - Drag question

Zet de onderdelen in de goede volgorde
Leest
jouw moeder
ook
zo graag
een boek?

Slide 13 - Drag question

Zet de onderdelen in de goede volgorde
Je
hebt
deze zin
heel goed
opgelost!

Slide 14 - Drag question

Zet de onderdelen in de goede volgorde
pinnen
u
kunt
hier
niet

Slide 15 - Drag question

Zet de onderdelen in de goede volgorde
Ik
wil
die broek
in die kleur hebben
niet

Slide 16 - Drag question

Zet de onderdelen in de goede volgorde
Morgen
kan
ik
niet
komen

Slide 17 - Drag question

Zet de onderdelen in de goede volgorde
Hoeveel
andijvie
heb
ik
nodig voor vier personen

Slide 18 - Drag question

Zet de woorden in de juiste volgorde
Er zijn twee antwoorden goed!

zijn- bij de dokter-om elf uur-ik- moet
A
Om elf uur ik moet zijn bij de dokter.
B
Om elf uur moet ik bij de dokter zijn.
C
Ik moet zijn om elf uur bij de dokter.
D
Ik moet om elf uur bij de dokter zijn.

Slide 19 - Quiz

Zet de zin in de juiste volgorde, denk aan de vervoeging. Het is een vraagzin.

nadenken - je - over de vraag - wel- heb - goed- ?


A
Heb je over de vraag wel goed nagedacht?
B
Heb je over de vraag wel goed nagedenkt?
C
Heb je wel goed nagedacht over de vraag?
D
Heb je goed wel nagedenkt over de vraag?

Slide 20 - Quiz

Is deze zin goed of fout?
Als hij fout is, verbeter hem dan:
Mijn kat is in een hoge boom gisteren geklommen.

Slide 21 - Open question

Samengestelde zin 
Een samengestelde zin heeft twee persoonsvormenIk ben blij, want de zon schijnt.

- bestaat uit een zin met twee hoofdzinnen > Ik ga naar huis, want ik ben ziek.
Bij twee hoofdzinnen, zijn beide zinnen even belangrijk.

of

- bestaat uit een zin met een hoofdzin en een bijzin > ik ga met de fiets, als jij de auto neemt.
Bij een hoofdzin en een bijzin, is de hoofdzin belangrijker dan de bijzin.

heeft vaak  een voegwoord om de twee zinnen aan elkaar te plakken.

Slide 22 - Slide

Maaike blijft vandaag lekker thuis.

Slide 23 - Open question

Voegwoord (nevenschikkend)
1. Een voegwoord dat twee hoofdzinnen verbindt. --> ME(D)OW = maar, en, dus, of, want
De zinsbouw blijft hetzelfde: onderwerp - werkwoord, onderwerp -werkwoord.

Zij praten niet, maar zij schreeuwen.
Hij eet en hij drinkt tegelijk.
Ik kan hardlopen dus ik ben fit.
Wij lopen of wij fietsen naar huis.
Zij slaapt, want zij is moe.


.

Slide 24 - Slide

Voegwoorden (onderschikkend)
2. Een voegwoord dat een hoofdzin en een bijzin verbindt:
Bijvoorbeeld: omdat, doordat, daarom, als, toen, enz. 

De zinsbouw verandert dan! 
a. het werkwoord verplaatst naar het einde van de zin:
Hij belt de dokter, omdat hij heel veel last van hoofdpijn heeft.



Slide 25 - Slide

Het is niet slim om te eten, als...

Slide 26 - Open question

Vicky had haar wekker niet gehoord en werd pas wakker toen...

Slide 27 - Open question

Maak de volgende zinnen af:
Ik vind Nederlands een heel moeilijke taal, omdat...

Slide 28 - Open question

Het regende de hele ochtend, maar daarna...

Slide 29 - Open question

Ik wil mijn wasmachine terugbrengen naar de winkel. Het apparaat maakt een vreemd geluid en...

Slide 30 - Open question

De kinderen van Margreet spelen met hun telefoon tijdens...

Slide 31 - Open question

Michael en Natalia hebben ruzie doordat...

Slide 32 - Open question

Pieter loopt in december in z'n T-shirt buiten. Daardoor...

Slide 33 - Open question

Dit is het slechtste restaurant ter wereld, maar toch...

Slide 34 - Open question

Dit was een gezellige dag ondanks...

Slide 35 - Open question

wie?

Slide 36 - Slide