This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
4TL - di. 10/10/2022
1. - is iedereen er?
2) Gele Woordjes !
3) (H) bron H : trappen v vergelijking
4)bron I: Phrases-clés 5) Maakwerk: opdr. A t/m I
Leerwerk: Voca: Bron A t/m I
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Gele woordjes
(ne) rien = niets facile = gemakkelijk mais = maar
tout = alles
Niets is gemakkelijk maar alles is mogelijk
Slide 3 - Slide
Schema voor de stukjes mondeling: Fiche d'identité
1e onderdeel : Toi et ta famille
do. 28/9: Kayleigh di. 3/10: Giel
do. 5/10: Nynke
di. 10/10: Meike
do. 12/10: Cloëy
di. 17/10: Sil
do. 19/10: Naomi di. 31/10:Lara do. 2/11: Eloy
Slide 4 - Slide
het bijvoeglijk nw.
- vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Slide 5 - Slide
't bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord is een woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord. bv. : leuke, aardige, lieve, stomme, luie, idiote, schattige, enz.
Slide 6 - Slide
de vorm van 't bijvoeglijk naamwoord
Het bijv. nw. in het woordenboek, is de vorm die mannelijk e.v. is.
Om het vrouwelijk te maken, moet je daaraan eenEtoevoegen. Het meervoud maak je door er een S achter te zetten. Als een woord vrouwelijk meervoud is, hoort erES bij.
bv. : le garçon idiot (mnl e.v.)
la fille idiote (vrl. e.v.)
les garçons idiots (mnl. mv)
les filles idiotes (vrl m.v.)
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
de plaats van 't bijvoeglijk naamwoord
In het Frans is het normaal om de bijvoeglijk naamwoordenACHTER het zelfstandig naamwoord te plaatsen. bv:
de moderneschool = l’écolemoderne
de aardigeleraar = le professeur sympathique
de geweldigeleerling = l’élèveformidable
Slide 10 - Slide
VOOR het zelfst. nw. komen:
beau-bon- joli
haut -long- petit
jeune- vaste-grand
vieux- mauvais-méchant
autre-nouveau-gros
Slide 11 - Slide
de trappen van vergelijking
- de stellende, vergrotende en overtreffende trap
Slide 12 - Slide
Vergelijkingen
X is ... er dan Y = plus ... que +
X is even ... als Y = aussi ... que =
X is minder ... dan Y = moins ... que -
Slide 13 - Slide
Tim is groot = Tim is groter dan Max = Tim is even groot als Max =
Tim is minder groot dan Max =
Liz is groot =
Liz is groter dan Bo =
Liz is even groot als Bo =
Liz is minder groot dan Bo =
Tim est grand
Tim est plus grand que Max
Tim est aussi grand que Max
Tim est moins grand que Max
Liz est grande Liz est plus grandeque Bo
Liz est aussi grande que Bo
Liz est moins grandeque Bo
Slide 14 - Slide
Tim is mooier dan Max
A
Tim est plus beau que Max
B
Tim est aussi beau que Mac
C
Tim est moins beau que Max
D
x
Slide 15 - Quiz
Tim is even mooi als Max
A
Tim est plus beau que Max
B
Tim est aussi beau que Max
C
Tim est moins beau que Max
D
x
Slide 16 - Quiz
Tim is minder mooi dan Max
A
Tim est plus beau que Max
B
Tim est aussi beau que Max
C
Tim est moins beau que Max
D
x
Slide 17 - Quiz
Miranda is even mooi als Diana
A
Miranda est plus beau que Diane
B
Miranda est plus belle que Diana
C
Miranda est moins belle que Diana
D
Miranda est aussi belle que Diana
Slide 18 - Quiz
Marie en Eva zijn mooier dan Eline
A
Marie et Eva sont plus belles qu'Eline
B
Marie et Eva sont aussi belles qu'Eline
C
Marie et Eva sont moins belles qu'Eline
D
Marie et Eva sont plus beaux qu'Eline
Slide 19 - Quiz
Tim en Max zijn minder mooi dan Nick en Tom
A
Tim et Max sont plus beaux que Nick et Tom
B
Tim et Max sont aussi beaux que Nick et Tom
C
Tim et Max sont moins beaux que Nick et Tom
D
Tim et Max sont moins beau que Nick et Tom
Slide 20 - Quiz
Marc is ouder dan Marie
A
Marc est plus vieux que Marie
B
Marc est aussi vieux que Marie
C
Marc est moins vieux que Marie
D
Marc est plus vieille que Marie
Slide 21 - Quiz
Mare is even oud als Vivianne
A
Mare est plus vieille que Vivianne
B
Mare est aussi vieille que Vivianne
C
Mare est moins vieille que Viviane
D
Mare est aussi vieux que Vivianne
Slide 22 - Quiz
Eva en Marc zijn minder oud dan wij
A
Eva et Marc sont plus vieux que nous
B
Eva et Marc sont aussi vieux que nous
C
Eva et Marc sont moins vieux que nous
D
Eva et Marc sont moins vieilles que nous
Slide 23 - Quiz
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Zet het bijvoelijk naamwoord in de overtreffende trap - de grootste Paul est ................. garçon de la classe. (grand)
Slide 27 - Open question
Zet het bijvoeglijk naamwoord in de overtreffende trap - het duurste Cette maison (v;ev) est .... du village. (cher)
Slide 28 - Open question
Zet het bijvoeglijk naamwoord in de overtreffende trap - het aardigste Eva est .... de mes copines. (sympa)
Slide 29 - Open question
Zet het bijvoeglijk naamwoord in de overtreffende trap - de hoogste Ces deux bâtiments (m;mv) sont .... de la ville. (haut)
Slide 30 - Open question
Ce restaurant est ______________ de la France. (het beste)
A
le plus bon
B
le plus super
C
plus meilleur
D
le meilleur
Slide 31 - Quiz
Zet het bijvoeglijk naamwoord in de overtreffende trap - de mooiste Ce sont ... chansons (v.mv) de Lady Gaga. (beau)
Slide 32 - Open question
de trappen van vergelijking
Zet in de vergrotende trap:
1. Le père sympa 2. Le petit frère
3. Le mur orange 4. Les enfants calmes
Slide 33 - Slide
de trappen van vergelijking
Zet in de vergrotende trap: / de Antwoorden
1. Le père plus sympa 2. Le plus petit frère
3. Le mur plus orange 4. Les enfants plus calmes
Slide 34 - Slide
de trappen van vergelijking
Zet in de overtreffende trap:
1. Le père sympa 2. Le petit frère joue
3. Le mur orange 4. Les enfants calmes
Slide 35 - Slide
de trappen van vergelijking
Zet in de overtreffende trap: / de Antwoorden
1. Le père le plus sympa 2. Le plus petit frère
3. Le mur le plus orange 4. Les enfants les plus calmes