Semana 2

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...aprendo a estudiar el vocabulario de la casa woordjes van  het huis leren.
2. ...aprendo a utilizar "hay"  leer ik de woord "hay" gebruiken.
3. ...practicamos para el examen oefenen we voor het PW en het Portfolio
4. ...aprendo/ hago oraciones sobre las tareas domésticas leer/ maak ik zinnen over huishoudelijke taken. 


1 / 42
next
Slide 1: Slide
SpaansWOStudiejaar 2

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...aprendo a estudiar el vocabulario de la casa woordjes van  het huis leren.
2. ...aprendo a utilizar "hay"  leer ik de woord "hay" gebruiken.
3. ...practicamos para el examen oefenen we voor het PW en het Portfolio
4. ...aprendo/ hago oraciones sobre las tareas domésticas leer/ maak ik zinnen over huishoudelijke taken. 


Slide 1 - Slide

PW U3
- Lees- schrijfvaardigheid.
- vocabulario U3 (NL-SP)
- Werkwoordenblad (SP-NL)
- bezittelijk voornaamwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- gustar
- tener
- hay/ser/estar
- Wederkerende ww "llamarse"
- Regelmatige werkwoorden vervoegen ar/ er/ ir.

Slide 2 - Slide

Vocabulaire 
Voca 3.1 (NL-SP)
Voca 3.2 (NL-SP)
Voca 3.3 (NL-SP)

Er staan meer quizletlinks in de classroom en verderop in deze lessonup!

Slide 3 - Slide

Het Bezittelijk voornaamwoord
In het Spaans moet je bij het gebruik van het bezittelijk voornaamwoord, rekening houden met:
1 - is het  zelfstandig naamwoord dat erachter komt meervoud of enkelvoud?
2- is het zelfstandig naamwoord dat erachter komt mannelijk of vrouwelijk?

Lees op de volgende sheet de uitleg >>>

Slide 4 - Slide

Regels bezittelijk voornaamwoord  
Het bez vnw past zich aan, aan het zelfstandig naamwoord in het Spaans.
Staat het zelfstandig nw in het meervoud, dan zet je het bez vnw ook in het meervoud. 
mi clase - miS claseS             tu libro - tuS libroS       su padre - suS padreS

Bij de ONZE en JULLIE vorm, kan dit naast meervoud ook nog MANNELIJK of VROUWELIJK worden. Kijk maar:
NuestrOS abuelOS     -      onze opa's
NuestrAS abuelAS     -       onze oma's 

VuestrOS amigOS      -       Jullie vrienden
VuestrAS amigAS       -       Jullie vriendinnen
Oefen: Klik HIER om het bezit. vnw. te leren via quilzet

Oefen: Klik HIER om een oefening te maken

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk naamwoorden
Wat je moet weten:
  • Bijvoeglijke naamwoorden staan in het Spaans bijna altijd achter het zelfstandig naamwoord.
  • Bijvoeglijke naamwoorden richten zich naar het zelfstandig naamwoord waar ze bij staan (mannelijk/vrouwelijk/enkelvoud/meervoud)

Slide 6 - Slide

1. Bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op een -O
bijvoorbeeld: bonito (mooi), divertido (leuk), pequeño (klein)

Bij de bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -o verandert de -o in een -a als het bijvoeglijk naamwoord bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staat. 
vb: el libro bonito (het mooie boek)
       la casa bonita (het mooie huis)

Slide 7 - Slide

2. Bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op een -E.
bijvoorbeeld: inteligente (intelligent), horrible (verschrikkelijk)

Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -e veranderen niet wanneer ze bij een een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staan
vb: el chico inteligente (de intelligente jongen)
       la chica inteligente (het intelligente meisje)

Slide 8 - Slide

3. Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een medeklinker.
bijvoorbeeld: genial (geniaal), azul (blauw)

Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een medeklinker verandere niet wanneer ze bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staan. 
vb: el coche azul (de blauwe auto)
       la carpeta azul (de blauwe map)

Slide 9 - Slide

Meervoud van zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden.
  • Zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een klinker krijgen in het meervoud een -s.
vb: el chico inteligente --> los chicos inteligentes
        la casa grande          --> las casas grandes

  • Zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een medeklinker krijgen in het meervoud -es.
vb: el profesor genial --> los profesores geniales
       la situación difícil --> las situaciones difíciles
VERGEET NIET HET LIDWOORD OOK IN HET MEERVOUD TE ZETTEN!!!

Slide 10 - Slide

Bijvoegelijk naamwoord
Als je de uitleg op de vorige sheets hebt gelezen en begrepen, kun je de volgende opdracht maken om te oefenen.

Oefen: klik HIER om te oefenen


Ken je een woord niet? Zoek het op, maar volg vooral eerst de regel!

Slide 11 - Slide

GUSTAR
= Houden van / leuk vinden                                       
                                                                                                
Gusta - zelfstandig nw ENKELVOUD                      
Gusta - werkwoord

Gustan - zelfstandig nw MEERVOUD
Gustan - waneer er 2 of meer zelfstandige nw staan

ME, TE, LE, NOS, OS, LES - staat ALTIJD voor het ww gustar

NO - staat altijd voor de persoon (NO me gusta, NO te gusta..)

A mí, A tí, A él, etc - nadruk geven aan de persoon.
Ik vind het heel leuk, jij vind het heel leuk...
A mí me gusta el chocolate                     

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Reageren op vragen met GUSTAR
- A mí me gusta el chocolate, ¿y a tí?
* A mí también = ik ook
* A mí no = ik niet

- A mí no me gusta el chocolate, ¿y a tí?
* A mí tampoco = ik ook niet
* A mí sí = ik wel


Oefen: Klik HIER om te oefenen.

Slide 14 - Slide

TENER
Betekenis: HEBBEN
Ik heb, jij hebt, hij/zij/ u heeft, wij hebben, jullie hebben, zij(mv)/u(mv) hebben.
--> ONREGELMATIG WW
--> Gebruik je ook bij het aangeven van je leeftijd. VB. Tengo 13 años (ik heb 13 jaar)


Oefen: klik HIER om het ww te leren via quizlet
Oefen: Klik HIER om een oefening te maken

Slide 15 - Slide

Hay/ser/estar (zijn)
Bij 'zijn' altijd de top 3 volgen:

1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?)

2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?)

3. Ser (in de overige gevallen). 

Let op: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.

Slide 16 - Slide

Ser
Ser wordt gebruikt bij vaste eigenschappen. 
Bijv. Ik ben blond, jij bent Nederlander of zij heet Daphne. 
Er wordt van uitgegaan dat dit eigenschappen zijn die eigenlijk niet kunnen veranderen. 

Oefen: Klik HIER om het ww SER te leren via quizlet.

Oefen: Klik  HIER om te oefenen. 

Slide 17 - Slide

Estar
Estar wordt gebruikt bij plaatsbepaalingen. Bijv. ik ben in Nederland. Eigenlijk zeg je dan, ik bevind mij in Nederland. Zodra je het werkwoord 'zijn' kan vervangen door 'bevinden' dan weet je dat je estar moet gebrijken.
Bijv. ik ben op school - ik bevind mij op school.

Let op: dit werkwoord draagt accentjes ;)
Oefen: Klik HIER om het ww estar te leren via quilzet
Oefen: Klik HIER om te oefenen.

Slide 18 - Slide

HAY
Hay kent maar één vervoeging en dat is 'hay'. 
Hay gebruik je zodra je kan zeggen 'er is/ er zijn'. 
Bijv. er zijn veel leerlingen in de klas - hay muchos alumnos en la clase.

Zodra je een nummer (1, 2, 3, etc.), een onbepaald lidwoord (un/unos, una/ unas), een hoeveelheidswoord (mucho/ poco/ demasiado, etc) ziet staan, dan gebruik je ook het werkwoord hay.

Oefen: Klik HIER om te oefenen. (scroll een beetje naar beneden om bij de opdracht te komen)

Slide 19 - Slide

Vraagwoorden
Kijk het filmpje op de volgende slide

Oefen: klik HIER om vraagwoorden te leren via quizlet.

Oefen: Klik hier om te oefenen. 

Slide 20 - Slide

Regelmatige ww op -ar
De stam van een werkwoord vind je altijd door -ar/-er/-ir weg te halen. 

Vervolgens plak je er een andere letter achter (zoals het voorbeeld hiernaast, dit gaat altijd in vaste volgorde: ik - jij - hij/zij/het/u - wij - jullie - zij/u meervoud).


Slide 21 - Slide

Regelmatige ww op -er
De stam van een werkwoord vind je altijd door -ar/-er/-ir weg te halen.

Vervolgens plak je er een andere letter achter (zoals het voorbeeld hiernaast, dit gaat altijd in vaste volgorde: ik - jij - hij/zij/het/u - wij - jullie - zij/u meervoud).

Slide 22 - Slide

Regelmatige ww op -ir
De stam van een werkwoord vind je altijd door -ar/-er/-ir weg te halen.

Vervolgens plak je er een andere letter achter (zoals het voorbeeld hiernaast, dit gaat altijd in vaste volgorde: ik - jij - hij/zij/het/u - wij - jullie - zij/u meervoud).

Oefenen 3 (ww -er/-ir)

Slide 23 - Slide

Llamarse en andere wederkerende ww
Het werkwoord 'llamarse' is een wederkerend werkwoord. Zo een ww kun je herkennen aan de 'SE' achter het woord. Denk hierbij aan het NL - ik was mij, jij wast jou, etc.

'SE' haal je van het ww af en plaats je helemaal naar voren en zet je in de persoon waarin je wil praten. Vervolgens ga je de stam maken door ar/er/ir van het woord af te halen. Het enige wat je dan nog hoeft te doen is het ww in de juiste persoon te zetten door er de juiste uitgang aan vast te plakken.

Oefenen 1 Invulopdr - met ww peinarse (zelfde vervoegingen als bij llamarse)
Oefenen 3 Zoek de uitdaging en leer meer over wederkerende werkwoorden!!

Slide 24 - Slide

¡Y listo! ¡Muy bien hecho!

¡Heel veel succes op het PW!

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Link

Slide 27 - Link

1. Beschrijven wat er is
Hay
- Hay una cama y un escritorio.
- Hay una cocina.
- Hay muchas tiendas.

Slide 28 - Slide

En mi casa .... muchas ventanas
A
hay
B
está
C
están

Slide 29 - Quiz

2. Beschrijven waar dat is
Hay
- Hay una cama y un escritorio en mi dormitorio.
- En mi casa hay una cocina.
- Hay muchas tiendas en Arnhem.

Slide 30 - Slide

LAS PARTES DE LA CASA

Slide 31 - Slide

En mi casa . . . . . . . tres habitaciones
A
hay
B
está
C
están

Slide 32 - Quiz

Es una casa ... balcón.
A
ON
B
DE
C
PARA
D
SIN

Slide 33 - Quiz

Es una casa ... jardín.
A
CON
B
DE
C
PARA
D
SI

Slide 34 - Quiz

Zet de woorden op de goede plaats
mannelijk
vrouwelijk
el chico
el balón

la casa
la silla
el borrador
la ventana

Slide 35 - Drag question

¿QUÉ ES?
A
EL BAÑO
B
LA COCINA
C
EL DORMITORIO
D
EL SALÓN

Slide 36 - Quiz

¿QUÉ ES?
A
EL BAÑO
B
LA COCINA
C
EL DORMITORIO
D
EL SALÓN

Slide 37 - Quiz

¿QUÉ ES?
A
EL BAÑO
B
LA COCINA
C
EL DORMITORIO
D
EL SALÓN

Slide 38 - Quiz

¿QUÉ ES?
A
EL BAÑO
B
LA COCINA
C
EL DORMITORIO
D
EL SALÓN

Slide 39 - Quiz

¿QUÉ ES?
A
LA VENTANA
B
LA CORTINA
C
EL CUADRO
D
LA PUERTA

Slide 40 - Quiz

¿QUÉ ES?
A
LA VENTANA
B
LA CORTINA
C
LA PUERTA
D
LA CHIMENEA

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Link