schrijfwijze getallen

Cijfers en getallen
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Cijfers en getallen

Slide 1 - Slide

Spelling
Over de schrijfwijze van getallen.

Je weet wanneer je getallen in letters of cijfers moet schrijven.

Slide 2 - Slide

Getallen
Getallen schrijf je soms in cijfers en soms in letters

Daar zijn spellingsregels voor.

Slide 3 - Slide

Schrijfwijze getallen

Slide 4 - Slide

Cijfers
Je schrijft getallen in cijfers voor: 
  • getallen boven de twintig
  • maten
  • gewichten
  • telefoonnummers
  • bedragen
  • data
  • exacte tijdstippen
  • percentages


Slide 5 - Slide

Theorie nogmaals op een rij:
Wanneer schrijf je getallen in letters?

1. voor hele getallen van één tot en met twintig (vier, dertien etc.);
2. Voor de tientallen tot honderd; 
3. Voor de honderdtallen tot duizend; 
4. Voor de duizendtallen tot tienduizend; 
5. Voor de getallen honderdduizend, miljoen, miljard en biljoen; 
6. Voor de rangtelwoorden van de hierboven genoemde getallen. 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

opdracht maken
Maak nu opdracht 1 en 2 van spelling H3

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Klik de goede spelling van de getallen aan.
A
Gelukkig lagen er nog wel meer dan 50 zakken!
B
Gelukkig lagen er nog wel meer dan vijftig zakken!

Slide 10 - Quiz


Wat is de juiste spelling van getallen in de zin. 
Ik kreeg een bon van ______ euro.
A
10
B
tien

Slide 11 - Quiz

Welke getallen zijn op de juiste manier genoteerd?
A
acht, achthonderd
B
8, achthonderd
C
acht, 8 honderd
D
8, 8 honderd

Slide 12 - Quiz

GETALLEN
Voor dit spel heb je .......... kaarten nodig.
A
32
B
tweeëndertig

Slide 13 - Quiz

Stelling:
Je gebruikt letter voor hele getallen van één tot en met dertig.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Wat is de juiste schrijfwijze van de getallen in de zin?
A
Daarna heb ik tot ’s avonds 18:00 uur niets meer gegeten.
B
Daarna heb ik tot ’s avonds zes uur niets meer gegeten.

Slide 15 - Quiz

Klik de goede spelling van de getallen aan.
A
Een pak suiker weegt 2 kilogram.
B
Een pak suiker weegt twee kilogram.
C
Een pak suiker weeg 2 kg.
D
Een pak suiker weegt twee kg.

Slide 16 - Quiz

wanneer gebruik je cijfers?
A
getallen boven de 20, uitgezonderd tien en honderdtallen
B
voor tientallen tot honderd.

Slide 17 - Quiz

Klik de goede spelling van de getallen aan.
A
Nu zijn ze maar 1 euro 50.
B
Nu zijn ze maar een euro vijftig.

Slide 18 - Quiz

Getallen tot en met het woord 'duizend' schrijf je aan elkaar.
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 19 - Quiz

Wat is de juiste schrijfwijze van de getallen in de zin?
A
Mijn tweede broertje at er 23.
B
Mijn 2e broertje at er 23.
C
Mijn 2e broertje at er drieëntwintig.
D
Mijn tweede broertje at er drieëntwintig.

Slide 20 - Quiz

Van de 44 reizigers waren er twaalf ziek geworden
A
getallen zijn goed gespeld
B
twaalf moet 12 zijn
C
44 moet vierenveertig zijn

Slide 21 - Quiz

Welke getallen mag je in cijfers uitschrijven?
A
alle getallen
B
alleen tijden
C
alleen telefoonnummers
D
verwijzingen naar maten, gewichten en bedragen

Slide 22 - Quiz

Getallen onder de twintig uitschrijven
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz