Klas 1HV/MH - period 1

Period 1



H/V + M/H
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Period 1



H/V + M/H

Slide 1 - Slide

2. Present simple
A spelling
ow = I, you, we, they OF meer dan 1 persoon/dier/ding: ww
ow = he, she, it OF 1 persoon/dier/ding: ww+s
Example: The dog listens to the radio every day.
                   They talk a lot.
B Use
= wanneer je praat over dingen die vaak, altijd, nooit, soms gebeuren.
OF wanneer je praat over gevoelens/gedachtes

Slide 2 - Slide

Een paar moeilijke gevallen wanneer je een -s moet toevoegen:
1. Werkwoorden die eindigen met een sis-klank 
- to kiss --> My girlfriend kisses me. 
- to catch --> He catches the ball. 
- to crash --> My brother crashes often with his sportsbike. 
- to fix --> The electrician fixes the lamp. 
Je ziet dat als het hele werkwoord eindigt met een sis-klank, dat je dan -es erachter plakt in de 3e persoon enkelvoud. 
2. Werkwoorden die eindigen op -o 
- to do --> My girlfriend does a lot of sports. 
- to go --> He goes to that party. 
Je ziet dat als het hele werkwoord eindigt op een -o, dat je dan ook -es erachter plakt in de 3e persoon enkelvoud.
3. werkwoorden die eindigen op -y : -y wordt i+es
- fly --> he flies

Slide 3 - Slide

Fill in the present simple:

He (like) you a lot.
A
like
B
likes

Slide 4 - Quiz

Fill in the present simple:

The dogs (hate) each other.
A
hate
B
hates

Slide 5 - Quiz

Fill in the present simple:
The boy and his father (go) to the park each day.
A
go
B
gos
C
goes

Slide 6 - Quiz

Fill in the present simple:
She (drive) to work every day.

Slide 7 - Open question

Fill in the present simple:
I (play) the piano.

Slide 8 - Open question

3 Vergrotende trap
A kort woordje (1-2 lettergreep)
woord+er than
Example: sweet -> sweeter than
Opgelet: 1. eindigt je woord al op -e, voeg dan enkel -r toe.
Example: nice -> nicer than
                 2. eindigt je woord op -y, dan wordt deze -y een -i
Example: pretty -> prettier than
B Lang woordje (> 2 lettergreep)
More + woord than
Example: popular -> more popular than

Opgelet voor de volgende uitzonderingen:
good -> better
bad -> worse

Slide 9 - Slide

3. Comparing things or people: overtreffende trap
A kort woordje (1-2 lettergreep)
the +   woord+est
Examplegreat -> the greatest
Opgelet: 1. eindigt je woord al op een -e, dan voeg je enkel -st toe
Example: brave -> the bravest
                2. eindigt je woord op -y, dan wordt deze -y een -i
+est
Example: pretty -> the prettiest
  
B lang woordje (> 2 lettergreep)
the most + woord
Example: beautiful -> the most beautiful

Opgelet voor de volgende uitzonderingen:
good -> the best
bad -> the worst

Slide 10 - Slide

She is (nice) girl I have ever met.

Slide 11 - Open question

He is (intelligent) kid in school.

Slide 12 - Open question

This is (bad) day of my life!

Slide 13 - Open question

This test is (easy) than the last one!

Slide 14 - Open question

4. Plural of nouns (meervoud van zn)
Rule: word + s   song - songs

Uitzondering: 
1.  woorden die einigen op -s: +es    kiss - kisses
2. woorden die eindigen  op -y: +ies  melody - melodies
3. (wo)man - (wo)men
     child - children

Slide 15 - Slide

5. Prepositions 
= voorzetsels

Leer ze vanbuiten zoals woordjes!

Slide 16 - Slide

January
February
March
April
May
June
July
August
September
October
November
December
Monday
Tuesday
Wednesday
Thursday
Friday
Saturday
Sunday
Months
Days
Spring
Summer
Autumn
Winter
Seasons

Slide 17 - Slide

6+7+8. Datums schrijven
dag, getal maand
Example: Tuesday, 14th March
                   Wednesday, 2nd April
                   Friday, 3rd November

Eindigt het getal op -th, -nd, of -rd?
-> zie overzicht volgende dia!



Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Write down the date:

dinsdag 3 oktober

Slide 20 - Open question

Write down the date:
donderdag, 19 februari

Slide 21 - Open question

9. Tijden schrijven
am = middernacht -> middag
pm = middag -> middernacht


10. prijzen schrijven
Je schrijft de munteenheid vóór het getal (evt. met punt).
Example: €3.20, $6

Slide 22 - Slide

am or pm?

11u
A
am
B
pm

Slide 23 - Quiz

am or pm?

15u
A
am
B
pm

Slide 24 - Quiz

am or pm?

00.30
A
am
B
pm

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Link

Slide 27 - Link

Slide 28 - Link

Slide 29 - Link

Slide 30 - Link

Slide 31 - Link

Slide 32 - Link