Toets 11

Je hebt de leerling een nieuw instructieonderdeel aangeleerd. Aan het eind van de les zegt de leerling "ik weet niet wat ik met dat onderdeel straks moet"
Wat heb je onjuist gedaan?
A
Geen praktijkgerichte motivatie gegeven.
B
De leerling niet voldoende gelegenheid gegeven om vragen te stellen.
C
Niet duidelijk en concreet de doelstelling vastgesteld.
1 / 43
next
Slide 1: Quiz
RijopleidingBeroepsopleiding

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Je hebt de leerling een nieuw instructieonderdeel aangeleerd. Aan het eind van de les zegt de leerling "ik weet niet wat ik met dat onderdeel straks moet"
Wat heb je onjuist gedaan?
A
Geen praktijkgerichte motivatie gegeven.
B
De leerling niet voldoende gelegenheid gegeven om vragen te stellen.
C
Niet duidelijk en concreet de doelstelling vastgesteld.

Slide 1 - Quiz

Hoe kan een instructeur een ongemotiveerde leerling bij de les betrekken?
A
Door het laten zien van videobanden.
B
Door veel vragen te stellen.
C
Door tijdens de les het lesdoel te motiveren.

Slide 2 - Quiz

Een rijcoach wil een leerling "het achteruit in file parkeren" aanleren. Op welke moment in de praktijkles geeft de rijcoach een demonstratie?
A
Als hij de opdracht aan de leerling om de taak uit te voeren.
B
Als hij met behulp van een speelgoedautootje het verloop van de manoeuvre laat zien.
C
Als hij vertelt uit welke belangrijke stappen kritieke punten de manoeuvre is opgebouwd.

Slide 3 - Quiz

Wat doe je als je een privé telefoontje krijgt?
A
Je handelt het telefoontje snel af.
B
Je neemt niet op.
C
je neem wel op maar kap het gesprek snel af.

Slide 4 - Quiz

Welke handelen heeft het beste effect op de leerling als het gaat om sturen naar zelfstandigheid?
A
Door de leerling de rijtaak te laten uitvoeren zonder aanwijzingen.
B
Door de leerling rijtaak te laten uitvoeren met heel weinig aanwijzingen.
C
Door de leerling zonder aanwijzingen, maar met af en toe een hint, de rijtaak te laten uitvoeren

Slide 5 - Quiz

Een leerling oefent op een rustige parkeerterrein voor het eerste de stuurmethode. Hij slalom rijden en gebruik maken van stuurtechniek doorgeefmethode. Nadat de leerling de oefening éénkeer goed heeft uitgevoerd, gaat u naar een rustige woonwijk om het sturen ver te oefenen.
Wat is het meest waarschijnlijke gevolg voor de leerling?
A
De leerling weet niet of hij de stuurmethode voldoende beheerst.
B
De leerling maakt snel voorderingen.
C
De leerling krijgt veel zelfvertrouwen.

Slide 6 - Quiz

Een gevorderde leerling wilt te dicht achter een stilstaande vrachtauto stoppen. Hoe kunt u het beste reageren?
A
Nadat de leerling is gestopt vraagt u de leerling wat hij zelf ervan vindt.
B
U zegt niets en komt hier aan het eind van de les nog op terug.
C
U laat de leerling de fouten maken en reageert verder niet.

Slide 7 - Quiz

Tijdens de uitvoering van een handeling maakt de leerling een fout. De leerling blijft heel rustig en vraagt aan rijinstructeur wat hij nu moet doen. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak dat de leerling NIET in paniek raakt?
A
U hebt duidelijk gemaakt dat fouten maken mag en dat het hoort bij het leerproces...
B
De leerling in onverschilling en het interesseert hem niet zo veel.
C
Het betreft een introverte leerling

Slide 8 - Quiz

De leerling oefent in- en uitvoegen op de autosnelweg. De instrucetuer geeft voortdurend aanwijzingen en instructies. Wat is het meest waarschijnlijke gevolg voor de leerling?
A
Hij leert hoe hij tijdig fouten moet voorkomen.
B
Hij leert het in- en uitvoegen sneller aan
C
Hij zal afwachtend reageren in moeilijke situaties

Slide 9 - Quiz

De voorgaande lessen merkte u op dat uw leerling veel heeft geleerd van uw demonstraties. Hoe kunt u het beste een samenvatting van de les geven?
A
Door samen te vatten met behulp van een tekening
B
Door een schema mee te geven na de samenvatting bij het huiswerk.
C
Door de leerling zelf te laten samenvatten

Slide 10 - Quiz

De rijinstructeur legt fileparkeren uit aan een leerling voor hij dit gaat oefenen. Wat is dan aan het eind van de uitleg een goede vraag om na he gaan of uw leerling de uitleg heeft begrepen?
A
Wat is het belangrijkste waar je op moet letten bij het uitvoeren van deze oefenening?
B
Waarom is het belangrijk dat je deze oefening goed kunt uitvoeren?
C
Waarin verschilt deze oefening nu van de bochtachteruit rijden?

Slide 11 - Quiz

Een instructeur bespreekt de les na met zijn leerling. Wat is hiervan de belangrijkste didactische functie?
A
De leerling weet hoever hij is op weg naar het examen.
B
De leerling weet zo wat de zwakke punten zijn van zijn rijgedrag.
C
De leerling weet de sterke en zwakke punten van zijn rijgedrag.

Slide 12 - Quiz

Een leerling voert in de lesauto een opgedragen handeling uit. Wat zal de instructeur hierna als eerst moeten doen?
A
Een productevaluatie uitvoeren
B
Een procesevaluatie uitvoeren.
C
Een handelingsanalyse maken.

Slide 13 - Quiz

U geeft tijdens de eind bespreking van de leerrusltaat feedback aan de leerling. Wat moet u hierbij in elk geval aan de orde stellen?
A
Is het les doel uit het begin van de les gehaald
B
Hoe is het leerproces in deze les verlopen.
C
Wat is de geleverde prestatie van de LL vergeleken met andere leerlingen

Slide 14 - Quiz

De instructeur geeft uitleg over het invoegen op de autosnelweg. Hij beschrijft niet hoe de leerling moet het handelen bij het voolaten gaan. Dit vertelt hij pas tijdens het invoegen. Wat is het meest waarschijnlijk gevolg voor de leerling?
A
Hij leert het invoegen op een verkeerde manier aan.
B
Hij kan de uitleg optimaal gebruiken.
C
Hij krijgt een onvolledig beeld van het invoegen.

Slide 15 - Quiz

Wat is het nut van het vertellen van foutgedragingen tijdens uw uitleg van een rijtaak?
A
De leerling wordt voorbereidt hoe hij met toekomstige fouten om moet gaan.
B
De leerling is gerustgesteld omdat hij fouten mag maken.
C
De leerling zal extra goed opletten.

Slide 16 - Quiz

Wat is het doel van een handelingsanalyse?
A
De leerling inzicht te geven in een leertaak.
B
Een complexe rijtaak op te delen in deelhandelingen om deze overzichtelijke te maken voor de leerling.
C
De instructeur de mogelijkheid te geven om te observeren.

Slide 17 - Quiz

Wat is het doel van een tussenmeting?
A
Om vast te stellen of de behandelde leerstof is begrepen
B
Om de voortgang van de les te bepalen
C
Om de feitelijke beginsituatie te bepalen

Slide 18 - Quiz

Wat is het doel van een tussentijdse toets van het CBR?
A
Om vaast te stellen of de leerling klaar is voor het examen
B
Om het niveau van de leerling vast te stellen en de verbeterpunten aan te geven
C
Om de leerling en rijinstsructeur van advies te dienen

Slide 19 - Quiz

Wanneer is een leerling het meest bij de les bestrokken?
A
Als hij zelf de fouten opspoort
B
Tijdens de uitleg
C
Bij de demonstratie

Slide 20 - Quiz

Wat is een variabel leerling kenmerk?
A
De leeftijd
B
De cultuur
C
De emotionele aspecten

Slide 21 - Quiz

Waarom wordt bij het bepalen van het annvangsniveau de instructievorderingskaart gebruikt?
A
U maakt de samenhang duidelijk tussen de aanageleerde en nog aan te leren rijtaken
B
De leerling weet welke rijtaak u de volgende les gaat h em aanleren
C
U geeft aan hoeveel rijlessen de leerling nog te gaan heeft

Slide 22 - Quiz

Waar let u op als u een leerling op het cognitieve gebied wil toetsen?
A
Het sociale gedrag.
B
Het inzicht en kennis
C
De vaardigheden

Slide 23 - Quiz

Welke stelling over een leergang is juist?
A
De leergang kan meer leerstof bevatten dan de hoeveelheid leerstof vastgelegd in het leerplan.
B
De leerstof, vastgelegd in het leerplan, wordt in de leergang in een logische volgorde gerangschikt
C
In een leergang staat vermeld welke leerstof nodig is om een lesdoel te bereiken

Slide 24 - Quiz

Een logische uitwerking van de leerstof van het begin tot het einde van de les noemt men:
A
Een leerplan
B
Een leergang
C
Een lesplan

Slide 25 - Quiz

In een leerplan vindt met een overzicht van:
A
De inleiding, kern en afsluiting per les.
B
De logische opbouw van de leerstof, opklimmend in moeilijkheidsgraad.
C
De benodigde leerstof voor de opleiding

Slide 26 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van de taken van u als instructeur bij het aanleren van een vaardigheid?
A
Motivator, demonstrator, mentor en corrector
B
Demonstrator, motivator, mentor en corrector.
C
Motivator, mentor, demonstrator en corrector.

Slide 27 - Quiz

Waar hangt in principe vanaf of tijdens een praktijkles de nadruk ligt op het instrueren of op het coachen?
A
Van de fase van de opleiding waarin de leerling zich bevindt
B
Van de bruikbare lestijd.
C
Van de beschikbare hulpmiddelen.

Slide 28 - Quiz

De rijinstructeur leerd de leerling keren op een niet te brede rijbaan en begeleidt de leerling stap voor stap. Wat is het meest waarschijnlijk gevolg van deze methode van lesgeven.
A
De leerling leert keren volgens de procedure
B
Leerling doet succeservaring op.
C
Leerling kan keren in verschillende verkeerssituatue's toepassen.

Slide 29 - Quiz

U gaat met uw leerling voor het eerst de hellingsproef oefenen. U geeft daarbij instructie. Wat is nu het meest passende lesdoel.
A
De leerling gaat oefenen met het uitvoeren van de hellingproef op een niet al te steile helling.
B
De leerling kan op een nieet al te steile helling uitvoeren zonder dat de auto terugrolt
C
De leerling doet ervaringen op met hellingproef op een geschikte locatie

Slide 30 - Quiz

In de volgende les gaat u met een leerling voor het eerst achteruit parkeren in een parkeervak oefenen. U maakt een lesplan. U gaat uit van een mondelinge uitleg aan de leerling, gevolgd door zelf oefenen door de leerling. Deze manier van lesgeven past het beste aan bij een leerling.
A
Auditief ingesteld
B
Visueel ingesteld.
C
Motorisch ingesteld

Slide 31 - Quiz

De leerling bevindt zich in de fase EVS. De rijinstructeur wilt een route plannen met een turbo rotonde. Wat moet je doen in deze situatie.
A
Neem je in deze route de onderstaande rotonde mee in je voorbereiding.
B
Neem je onderstaande rotonde mee in je route en geef je extra aanwijzingen tijdens het berijden
C
Je neemt de onderstaande rotonde niet mee in de les en kiest een ander route.

Slide 32 - Quiz

De rijinstructeur houdt zich bezig met didactische werkvormen. Deze didactische werk vormen wilt hij toepassen. Waar in het proces worden deze gehanteerd?
A
Leerplan
B
Lesplan
C
Leergang

Slide 33 - Quiz

De rijinstructeur rijdt de snelweg op met een leerling. Hij belandt in de onderstaande situatie. Hij belandt dus in de file. Wat moet de rijinstructeur doen in deze situatie?
A
De rijinstructeur rijdt gewoon door met de LL.
B
De rijinstructeur vertelt de LL over de moeilijkheidsgraad van de autosnelweg.
C
De rijinstructeur doet niets.

Slide 34 - Quiz

De rijinstructeur rijdt de snelweg op met de leerling en belandt ongepland in de file. Wat moet hij doen in deze situatie.
A
Je rijdt door met de leerling
B
Je verteld de leerling over de moeilijkheidsgraad van de autosnelweg.
C
Je verlaat zo snel mogelijk

Slide 35 - Quiz

Wanneer kan je het beste 'milieu- en energiebewust rijgedrag' bij de lessen betrekken?
A
Bij de fase 'voertigbeheersing'
B
Bij einde van de fase CVS
C
Het einde van de fase EVS

Slide 36 - Quiz

In welke fase van de opleiding moet de leerling milieubewust kunnen rijden.
A
In de fase van EVS
B
In de fase van voertuigbeheersing
C
In de de laatste fase van de opleiding

Slide 37 - Quiz

U hebt een leerling, die zit in de eindfase van de opleiding en toch nog snel gedesintegreerd raakt. Hoe kan je dit zoveel mogelijk voorkomen?
A
In plaats van te coachen veel instructie te geven
B
Regelmatig hints te geven.
C
Einde van de les uitgebreide feedback te geven

Slide 38 - Quiz

Waarin komt het opleidingsaanbod van de rijschool en de globale opzet van de leerstof en de examens aan de orde.
A
Leergang
B
Leerplan
C
Lesplan

Slide 39 - Quiz

Welke beginsituatie van de leerling bepaalt de rijinstructeur tijdens zijn lesvoorbereiding?
A
De vereiste beginsituatie
B
De feitelijke beginsituatie
C
De cognitieve beginsituatie

Slide 40 - Quiz

Wat wordt bedoeld met leeractiviteiten.
A
De leerling de leerstof zich eigen maakt
B
De instructeur de leerling in aanraking rent met de leerstof
C
De instructeur en leerlingen werken aan het bereiken van de leerdoelen

Slide 41 - Quiz

Wat moet een rijinstructeur tijdens de les nooit overslaan
A
Controle aanvangsniveau
B
Eindmeting
C
Samenvatting van de hele les

Slide 42 - Quiz

Wat moet u evalueren
A
Het instructieproces
B
De doelstelling is bereikt
C
De wijze waarop de doelstelling is bereikt

Slide 43 - Quiz