Woordsoorten 21-22

Woordsoorten
Bij grammatica kun ook de losse woorden in de zin benoemen. Ieder los woord hoort bij een woordsoort.
Je leert 8 woordsoorten.
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Woordsoorten
Bij grammatica kun ook de losse woorden in de zin benoemen. Ieder los woord hoort bij een woordsoort.
Je leert 8 woordsoorten.

Slide 1 - Slide

Welke woordsoorten ken je al?

Slide 2 - Mind map

8 woordsoorten
  • lidwoord (lw)
  • zelfstandig naamwoord (zn)
  • bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • werkwoord (ww)
  • voorzetsel (vz)
  • telwoord (tw)
  • persoonlijk voornaamwoord (psv)
  • bezittelijk voornaamwoord (bzv)

Slide 3 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Mensen (tante, arts, ...)
Dieren (hond, vlinder, ...)
Planten (klimop, den, ...)
Dingen (tafel, vaas, ...)
Begrippen (liefde, hoop, ...)
Eigennamen (Audi, Tim, Rome, ...)

Slide 4 - Slide

Hoe herken je een zelfstandig naamwoord?

  • Je kunt er een lidwoord (de-het-een) voor zetten
  • Je kunt het meestal in het meervoud zetten
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken

                        appel: de appel - appels - appeltje

Slide 5 - Slide

Sleep de woorden naar het juiste vak
mensen
dieren
planten
dingen
begrippen
eigennamen
talent
kat
stoel
Roos
Ameland
roos
oom
gymschoen
wiskundeleraar
lieveheersbeestje
tegenslag
kastanjeboom

Slide 6 - Drag question

Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord, het geeft extra informatie. 
de auto - de snelle auto
de appel -  de groene appel
de ring -  de gouden ring

Slide 7 - Slide

Hoe herken je een bijvoeglijk naamwoord?

  • staat meestal voor het zelfstandig naamwoord
  • soms staat het er achter
  • het benoemt de kleur of een eigenschap
  • het benoemt het materiaal, dan is het een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
                        mand: de rieten mand

Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Zelfstandig naamwoord
gezondheid
vlinder
gouden
hoge
arme
tulp
rode
ijzeren
biologieleraar
nagelschaartje
moeilijke
dennenboom

Slide 9 - Drag question

Werkwoord
Het hele werkwoord wordt infinitief genoemd.

Een werkwoord kun je ook vervoegen, dan verandert het van vorm: hij praat, jij rent, wij vlogen, ik heb gefietst.

Slide 10 - Slide

Werkwoord
De meeste werkwoorden drukken een handeling uit: praten, vertrekken, zwaaien. Dit zijn echte doe-woorden.
Andere werkwoorden drukken een gebeurtenis uit:
staan, blijven, regenen

Slide 11 - Slide

Oefenen werkwoorden
1. Een 41-jarige vrouw heeft een bezoek aan de tandarts duur moeten bekopen.
2. De tandarts trok zonder medische noodzaak elf tanden.
3. Daarom mag de arts zijn beroep twee jaar niet meer uitoefenen.

Slide 12 - Slide

Voorzetsel
Een voorzetsel staat nooit alleen. Het staat bij een zelfstandig naamwoord met lidwoord en geeft aan waar iets is. --> in de auto, achter de deur, tijdens de vakantie, naast het bureau, voor de 

Slide 13 - Slide

Hoe herken je een voorzetsel?
  • door een voorzetsel weet je waar iets is. 
  • je kunt het plaatsen voor de kast of voor de vakantie
  • ook te voor een infinitief is een voorzetsel
  • let op! als het voorzetsel een onderdeel is van het werkwoord, is het geen voorzetsel
                      Hij schreef iets op. --> opschrijven, dus geen vz
                     Hij schreef op een blaadje. --> op een blaadje

Slide 14 - Slide

... de kast
... de vakantie
uit
op
na
in
achter
bij
voor
naast
onder
vanwege
aan
tijdens

Slide 15 - Drag question

Telwoord
Een telwoord geeft een hoeveelheid of een volgorde aan. 
Er liggen acht pennen op tafel. Ik ben eerste geworden in de wedstrijd.
Er zijn twee soorten
 

Slide 16 - Slide

Hoofdtelwoorden

Een hoofdtelwoord (htw) geeft een hoeveelheid aan. 

Ik heb ... (drie, honderd, veel) pennen in mijn etui. 
Rangtelwoorden

Een rangtelwoord geeft een volgorde aan.

Ik zit op de ... (zesde, twintigste middelste) rij in de bioscoop. 

Slide 17 - Slide

hoofdtelwoord
rangtelwoord
laatste
duizend
tiende
vijftien
achterste
weinig
tweede
twee
veel
zes
meeste
middelste

Slide 18 - Drag question

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord is een woordje dat je kunt vervangen door een persoon. Het verwijst naar één of meerdere personen of dingen. 
Zij is aardig --> Het meisje is aardig. 
Wij sturen hem een berichtje --> De mensen sturen de jongen een berichtje. 

Slide 19 - Slide

Hoe herken je een psv?
Het staat vaak in de plaats van een zelfstandig naamwoord. 
Het wordt gebruikt als onderwerp in de zin of het wordt gebruikt als ander zinsdeel.
Leer het overzichtje hiernaast goed!

Slide 20 - Slide

Hoeveel persoonlijke voornaamwoorden staan in de de volgende zin?
Met mijn laptop heb ik voor u, jou en mij drie boompjes besteld.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 21 - Quiz

Met mijn laptop heb ik voor u, jou en mij drie boompjes besteld. 

Slide 22 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd bij een zelfstandig naamwoord. 
Mijn moeder heeft jouw broertje geholpen.  

 

Slide 23 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord

Tussen het bezittelijk voornaamwoord en het zelfstandig naamwoord kunnen ook andere woorden staan, zoals een bijvoeglijk naamwoord of een telwoord. 
Mijn aardige moeder heeft jouw kleine broertje geholpen met zijn twee blokken.  

Slide 24 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord

Een bezittelijk voornaamwoord wordt geschreven met een w bij uw en jouw.
U bent aardig. Uw hond is lief
Ik ken jou goed. Jouw buurvrouw is mijn tante. 

Slide 25 - Slide

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
jullie
me
je
haar
hij
uw
ons
ze
hun
zijn
jouw
hem

Slide 26 - Drag question

Sleep de woorden naar je juiste categorie woordsoorten.
lw
zn
bn
vz
ww
De
eekhoorn
klom
in
de
hoge
boom.

Slide 27 - Drag question

Sleep de woorden naar je juiste categorie woordsoorten.
lw
zn
bn
vz
ww
psv
bzv
tw
Hij
boekt
een
kort
verblijf
bij
mijn
twee
oude
tantes.

Slide 28 - Drag question

De 8 woordsoorten zijn voor mij...
een makkie, ik beheers ze goed
redelijk te doen, ik beheers er meer dan de helft
moeilijk, ik ken ze nog niet goed genoeg
een ramp, ik haal ze allemaal door elkaar

Slide 29 - Poll

Aan de slag
Log in op Talent online via leermiddelen in Magister.

Oefen de woordsoorten die je lastig vindt in Versterk jezelf. 

Slide 30 - Slide