Mavo 3 chapitre 3 ma 1 maart 2021

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Aujourd'hui

• Révision    15'
• Grammaire  10'
• Les devoirs  10'
  
• Au travail 10'

lundi

premier mars

Lesdoelen

Aan het eind van deze les 

kun je de 'futur simple' herkennen en toepassen 

(= gramm. C)

Je hebt geoefend met vocabulaire en leesvaardigheid.

Les devoirs

- Réviser: voc ABE (fn) + phrases (chapitre 3)

- Apprendre : grammaire C

- Faire: exercices A t/m D (min. 60 %)

Lecture:  livre de textes page 38

1. Wie zijn 'Acadiens'?

2. Waar wonen ze?

3. Hoe ziet de vlag van de 'Acadiens' eruit?

4. Welke taal spreekt Océane het liefst?

5. Van welke twee talen is 'chiac' een mix?

6. Spreekt ze op school ook 'chiac'? Leg uit!

7. In welke vakken is Océane goed?

8 . Welke twee vakken vindt ze niet leuk? Waarom niet?

J'ai ....... l'anglais à l'école primaire.

1. enseigner
2. utiliser
3. appris
4. s'habiller

1. la salle
2. la prof
3. l'étoile
4. le drapeau

Je suis ....... en chimie.

1. fort
2. marrant
3. interdit
4. partout

Welk woord hoort er niet bij?

1. la physique
2. la matière
3. le cours
4. l'étoile

Tu vas envoyer ............?

1. une promenade
2. une lettre
3. un bruit
4. un peuple

Je ne peux pas venir.
Je suis .........

1. marrant
2. efficace
3. malade
4. tout à l'heure

C'est qui, ton prof principal?
Wat betekent deze vraag?

Welk antwoord geef jij op de vraag:
"Tu es en quelle classe?"

Welk antwoord kun je geven op de vraag:"Quelle est ta matière préférée'?

Tu es fort(e) en quoi?

Qu'est-ce que tu n'aimes pas?

C'est interdit!

1. Het is gebruikelijk.
2. Het is toegestaan.
3. Het is verboden.
4. Het is wenselijk.

Welk woord hoort er niet bij?

1. enseigner
2. choisir
3. vivre
4. partout

'à cause de' betekent ......

1. want
2. vanwege
3. straks
4. efficiënt

Welk woord hoort er niet bij?

1. la physique
2. la promenade
3. la chimie
4. la biologie

Le futur (bron C)

In het Frans kun je twee toekomende tijden onderscheiden:

Le futur proche ('nabije toekomst'): 

Je vais travailler (= Ik ga werken)

Le futur simple ('toekomst'): 

Je travaillerai (= Ik zal werken)

Le futur simple

• Om uit te leggen dat iets nog zal gaan gebeuren
• In het Nederlandse gebruik je een vorm van 'zullen'

       "Morgen zal ik pizza eten."

       "Demain je mangerai de la pizza".

Le futur simple - stappenplan

regelmatige ww - er, - ir, - re

       1 - bepaal wat het hele werkwoord is

       2 - eindigt deze op een 'e' haal deze er dan af (zodat je een 'r'
              als laatste letter hebt. 

       3 - plak de juiste uitgang van de 'futur' er achter
             (Dat zijn de uitgangen van het werkwoord 'avoir')

     

Le futur simple - de uitgangen

Werkwoorden op - ir                op -er                     op - re

Je               choisirai                mangerai               prendrai
Tu               choisiras               mangeras              prendras

Il/elle/on  choisira                 mangera                prendra

Nous         choisirons            mangerons           prendrons

Vous          choisirez              mangerez               prendrez

Ils                choisiront           mangeront             prendront

C'est à toi!

1. Je donnerai un cadeau.

2. Tu prendras le train?

3. Nous choisirons tout à l'heure.

4. Le prof principal enseignera.

5. Vous jouerez au foot samedi.

6. Mes parents parleront.

C'est à toi!

1. Nous _________ (parler) français.

2. Tu ________ (finir) à deux heures?

3. Elle __________ (vendre) ses vêtements.

4. Vous ________ (jouer) au tennis.

5. Je _________ (réussir) cette année!

6. Mes amis ____________ (rester) jusq'à minuit.

C'est à toi!

1. Nous  parlerons français.

2. Tu  finiras  à deux heures?

3. Elle  vendra  ses vêtements.

4. Vous  jouerez  au tennis.

5. Je  réussirai  cette année!

6. Mes amis (= ils)  resteront  jusq'à minuit.

Le futur : onregelmatige ww.

Bij 6 werkwoorden is de stam (= het beginstuk) onregelmatig!

• être (= zijn)   - je serai
• avoir (= hebben)  - j'aurai
• faire (= doen / maken) - je ferai
• aller (= gaan) - j'irai
• pouvoir (= kunnen) - je pourrai
• voir (= zien) - je verrai
  

Tip!

Schrijf dit rijtje in je schrift als aantekening!

C'est à toi!

1. Nous ___________ (être) au collège!

2. Tu ______________ (avoir) une bonne note!

3. Elles ______________ (pouvoir) venir dimanche.

4. Je ______________ (faire) mes devoirs.

5. Vous _______________ (aller) en France?

6. Pascal _________________ (vouloir) partir aussi.

C'est à toi!

1. Nous  serons  (être) au collège!

2. Tu auras  (avoir) une bonne note!

3. Elles  pourront  (pouvoir) venir dimanche.

4. Je  ferai  (faire) mes devoirs.

5. Vous irez  (aller) en France?

6. Pascal (= il) voudra  (vouloir) partir aussi.

00:13

De 'futur simple' is de .......

1. tegenwoordige tijd
2. toekomende tijd
3. voltooide tijd
4. verleden tijd

00:55

Om de 'futur simple' te kunnen maken gebruik je de uitgangen van het werkwoord .......

1. être
2. aller
3. avoir
4. faire

01:15

Jij zal praten

1. Tu parleras
2. Tu parlera
3. Tu parlas
4. Tu parlerais

02:27

Hij zal gaan

1. Il allera
2. Il iras
3. Il va
4. Il ira

Vocabulaire  F : page 120

- Welke woorden ken je al?

- Welke woorden lijken op een woord dat je al kent vanuit het Engels?

- Welke ezelsbruggetjes kun je bedenken bij moeilijke woorden?

Phrases clés

en - classe - tu - quelle - es ?

Phrases clés

en - classe - tu - quelle - es ?

Tu es en quelle classe?

In welke klas zit je?

Phrases clés

tu - pas - qu'est-ce que - aimes - collège - n' - au ?

Phrases clés

tu - pas - qu'est-ce que - aimes - collège - n' - au ?

Qu'est-ce que tu n'aimes pas au collège?

Wat vind je niet leuk op school?

Phrases clés

francophone - été - tu - dans - été - déjà - as - pays?

Tu as déjà été dans un pays francophone?

Ben je al eens in een Franstalig land geweest?

Au travail / les devoirs

• herhaal grammaire C (tekstboek blz. 38
  
• maak de opdrachten die horen bij bron E (digitaal)
• Oefen de woordjes / zinnen van A, B en E met 'slim stampen' of Quizlet.

oefenen met de werkwoorden 

(10 min)

ga naar :  www.verbuga.eu

Temps:  futur (simple)

Verbes irréguliers: aller, avoir, être, faire, pouvoir, vouloir

Verbes réguliers: chercher, finir, vendre

Confirmer

Vous avez des questions?

 *Questions sur le futur simple ?

www.podcastfrancaisfacile.com

Wat heb je gehad aan deze les?

Lesdoelen

Aan het eind van deze les 

kun je de 'futur simple' herkennen en toepassen 

(= gramm. C)

Je hebt geoefend met vocabulaire en leesvaardigheid.

Waar wil je volgende les mee aan de slag?

Au revoir!!