evaluatie toets H2 en introductie

• Natuurkunde / Scheikunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Welkom!

Vandaag:

Terugkijken op de toets

Introductie over water, wat weet jij van water?

Hoe ging de toets?

😒🙁😐🙂😃

Hoeveel had je geleerd?

0100

Welke vraag vond je het moeilijkst?

Welke vraag vond je het makkelijkst?

Introductie over water

Wat weet je al?

Bij het weerbericht hoor je wel eens: de temperatuur daalt vannacht tot onder het vriespunt.

Wat wordt er bedoeld?

1. Het wordt zo koud dat de wegen bevriezen
2. Het wordt zo koud dat het gaat sneeuwen
3. Het wordt zo koud dat de lucht bevriest
4. Het wordt zo koud dat water bevriest

Met een koortsthermometer kun je nagaan of je koorts hebt.
Om de temperatuur buiten te kunnen meten, gebruik je een ander soort thermometer.

Welke uitspraak over deze thermometers is waar?

1. Met een koortsthermometer kun je geen min (-) temperatuur meten
2. Met een koortsthermometer kun je hogere temperaturen meten dan met de buitenthermometer
3. De koortsthermometer is minder nauwkeurig dan de buitenthermometer

Je haalt een ijsblokje uit de vriezer en legt het op tafel.

Wat gebeurt er met het ijsblokje?

1. Het ijsblokje stolt
2. Het ijsblokje verdampt
3. Het ijsblokje smelt

Als je ijs en ijzer voldoende verwarmt, smelten ze.

Lees de opmerkingen over het smelten van ijs en ijzer. Welke opmerking is waar?

1. Ijzer en water smelten bij dezelfde temperatuur
2. Ijzer smelt bij een hogere temperatuur
3. Water smelt bij een hogere temperatuur

Als er sneeuw of ijs op de wegen ligt, wordt er zout of zand overheen gestrooid.

Welke twee uitspraken zijn waar?

1. Zand maakt ijs en sneeuw stroef. De auto's gaan minder snel glijden
2. Zand maakt dat sneeuw en ijs smelt.
3. Zout maakt dat sneeuw en ijs smelt
4. Zout maakt ijs en sneeuw stroef. De auto's gaan minder snel glijden.

Lezen paragraaf 1 van hoofstuk 3