mijn vrije tijd

1 / 35
next
Slide 1: Slide
NT2Buitengewoon secundair onderwijs

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Dit ga je doen.
  1. Ik kan informatie uit een dialoog halen.
  2. Ik kan vertellen over wat ik doe op een dag.
  3. Ik kan goede enkelvoudige zinnen maken.
  4. Ik oefen met de nieuwe woorden.
  5. Ik kan goede enkelvoudige zinnen schrijven.
  6. Ik kan een korte tekst schrijven over wat ik doe op een dag.

Slide 2 - Slide

Praat je mee liedje 2.1 - de dagen van de week

Slide 3 - Slide

vrijdag, ......., zondag
A
vrijdag
B
zaterdag
C
maandag
D
dinsdag

Slide 4 - Quiz

woensdag, ......., vrijdag
A
maandag
B
dinsdag
C
donderdag
D
zondag

Slide 5 - Quiz

dinsdag, ......, donderdag.

Slide 6 - Open question

zaterdag, ......, maandag .

Slide 7 - Open question

vrijdag, ......, maandag.

Slide 8 - Open question

vrijdag en zaterdag is het weekend.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Wat zie je?

Slide 12 - Open question

Slide 13 - Video

Welke woorden
hoor je?

Slide 14 - Open question

Wie gaat dit weekend winkelen?

Slide 15 - Open question

Welke dag is het morgen
in het filmpje?

Slide 16 - Open question

Wat gaat Nina dit weekend doen?

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Video

winkelen
A
B
C

Slide 19 - Quiz

huiswerk maken
A
B
C

Slide 20 - Quiz

Wat ga jij dit weekend doen?
A
B
C

Slide 21 - Quiz

Nu jij!

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Ik ga ...

Slide 24 - Slide

Ik ga ...

Slide 25 - Slide

Ik ga ...

Slide 26 - Slide

Ik ga ...

Slide 27 - Slide

Ik ga ...

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Ik ga boodschappen doen met...

Slide 30 - Slide

Ik ga ...

Slide 31 - Slide

Ik ga ...

Slide 32 - Slide

Ik ga ...

Slide 33 - Slide

Ga naar Smartschool.
  1. Ga naar Ict Okan.
  2. Klik op Weblinks.
  3. Klik op de map vrije tijd.
  4. Maak de oefeningen. 

Slide 34 - Slide

TAAK: wat doe jij op ... ?
1. SCHRIJF 10 tot 15 goede zinnen.

2. SCHRIJF ook:
--> wanneer doe je dit? (vandaag, morgen, zaterdag ...)
--> hoe laat doe je dit? (om 10 uur, om half negen ...)
--> waar doe je dit? (in Brugge, in de fitness, in de winkel ...)
--> met wie doe je dit? (met mijn vrienden, met mijn broer ...)

Slide 35 - Slide