Thema 6 basisstof 3 Samenleven

Mondeling +
nakijken opdrachten
6.2
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Mondeling +
nakijken opdrachten
6.2

Slide 1 - Slide

Vraag 1a: Welke 2 stoffen heeft de plant nodig om de stoffen te maken waar hij zelf uit bestaat?
A
Water en glucose
B
Water en zuurstof
C
Water en koolstofdioxide
D
Glucose en zuurstof

Slide 2 - Quiz

Vraag 1c: Wat zijn reducenten?
A
Afvaleters
B
Planten
C
Dieren
D
Bacteriën en schimmels

Slide 3 - Quiz

Vraag 2a: Wat hoort NIET bij een autotroof organisme?
A
Het is een plant
B
Het heeft andere organismen nodig voor voedsel
C
Het doet aan verbranding
D
Het doet aan fotosynthese

Slide 4 - Quiz

Vraag 2d: Heterotrofe organismen nemen...
A
Alleen energierijke stoffen op uit het milieu
B
Alleen energiearme stoffen op uit het milieu
C
Zowel energierijke als energiearme stoffen op uit het milieu
D
Geen stoffen op uit het milieu

Slide 5 - Quiz

Opdracht 2e: Autotrofe of heterotrofe organismen?
1. Is er bladgroen aanwezig?
2. Vindt er fotosynthese plaats?
3. Vindt er verbranding plaats
A
1. autotroof 2. autotroof 3.heterotroof
B
1. heterotroof 2. autotroof 3.beide
C
1. autotroof 2. autotroof 3.beide
D
1. autotroof 2. heterotroof 3. autotroof

Slide 6 - Quiz

Opdracht 3a: Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde.
VAN BOVEN NAAR BENEDEN=VAN LINKS NAAR RECHTS
A
9, 8, 2, 7, 6, 1, 4, 3, 5
B
8, 9, 7, 2, 6, 1, 3, 5, 4
C
7, 2, 6, 8, 9, 1, 3, 5, 4
D
2, 7, 8, 6, 9, 1, 4, 3, 5

Slide 7 - Quiz

Opdracht 3b: Wat staat er op
plek 1 en plek 2?
A
1: verbranding 2: fotosynthese
B
1: glucose 2: CO2
C
1: glucose 2: verbranding
D
1: fotosynthese 2: verbranding

Slide 8 - Quiz

Opdracht 4a: In welke stof komt stikstof voor in organismen?
A
Glucose
B
Koolhydraten
C
Eiwitten
D
Vetten

Slide 9 - Quiz

Opdracht 4d: Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde.
VAN BOVEN NAAR BENEDEN=VAN LINKS NAAR RECHTS
A
5, 7, 6, 4, 8, 1, 2
B
7, 5, 4, 6, 3, 2, 1, 8
C
4, 6, 3, 2, 7, 5, 1, 8
D
6, 4, 5, 7, 8, 1, 2

Slide 10 - Quiz

Opdracht 6a: Wat staat er in de vakken?
A
1: reducent 2: consument 1e orde 3: consument 2e orde 4: producent
B
1: producent 2: consument 2e orde 3: consument 1e orde 4: reducent
C
1: producent 2: reducent 3: consument 1e orde 4: consument 2e orde
D
1: producent 2: consument 1e orde 3: consument 2e orde 4: reducent

Slide 11 - Quiz

Opdracht 8a: Welke pijl stelt fotosynthese voor?
A
P
B
Q
C
S
D
T

Slide 12 - Quiz

Vraag 9a: In plastic zit koolstof.
Leg uit dat plastic toch geen deel uitmaakt
van de koolstofkringloop.
A
Plastic komt niet in het maag/darmstelsel van de consumenten en zodoende dus niet in de kringloop.
B
Plastic wordt wel onbedoeld gegeten en dan ook weer uitgepoept door de consumenten. Maar de reducenten "eten" deze poep/meststof niet.
C
Plastic is niet biologisch afbreekbaar; de koolstof komt daardoor niet terug in de kringloop. Koolstof blijft in het plastic zitten.
D
Plastic wordt alleen gegeten door zeedieren en vogels en die consumenten horen niet bij de koolstofkringloop.

Slide 13 - Quiz

6.3 Samenleven
Leerdoelen:
  • Je kunt uitleggen wat een biologisch evenwicht is.
  • Je kunt uitleggen hoe soorten afhankelijk zijn van elkaar voor voedsel, een schuilplaats en voortplanting.
  • Je kunt de begrippen commensalisme, mutualisme en parasitisme toepassen binnen een context (stuk tekst).

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Slide

Samenleven
Neem de tekst en het schema over in je schrift

Slide 17 - Slide

Samenleven - INTRASPECIFIEK
Relaties in en tussen populaties: 
Concurrentie
   competitie partner, plek voedsel 
- Samenwerken/ afspraken maken:
  jagen (leeuwen), verdedigen (vissen) 
  mieren (taakverdeling kolonie).
                                                                           
Stokstaartje houdt de wacht

Slide 18 - Slide

Relaties binnen populatie

Rangorde: Eén dier is dan de baas.
Territorium: Gebied waar één dier leeft, of een groep dieren van dezelfde soort. Andere soortgenoten mogen er niet in. 

Paarvorming: Mannetje en een vrouwtje werken samen om zich voort te planten.
Olifanten leven in matriarchale groepen, bestaande uit enkele volwassen koeien met hun kalveren. Volwassen bullen leven voornamelijk solitair en voegen zich alleen bij de groep om met geslachtsrijpe koeien te paren.

Slide 19 - Slide

Relaties binnen populatie
- Rangorde
- Territorium
- Paarvorming
Bij sommige soorten vindt elk jaar opnieuw paarvorming plaats maar bij knobbelzwanen blijven man en vrouw hun hele leven bij elkaar.

Slide 20 - Slide

Samenleven - INTERSPECIFIEK


eerst een filmpje......

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Neem dit schema over in je schrift
INTERSPECIFIEK !

Slide 23 - Slide

De larve van de nachtvlinder heeft een groot aantal bacteriën in zijn verteringskanaal. Deze bacteriën spelen een belangrijke rol bij de vertering van het voedsel van de larven.
Met welke biologische term wordt de relatie tussen de larve en de bacteriën aangeduid?

Slide 24 - Open question

MUTUALISME

Relatie waarbij beide soorten voordeel hebben ( win win)

Slide 25 - Slide

COMMENSALISME

Relatie waarbij één soort voordeel heeft en de andere soort geen voordeel, maar ook geen nadeel

Slide 26 - Slide

PARASITISME
Parasiet -  Gastheer
Teek
Zombieschimmel
Warkruid (geen bladgroen)

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

In de vacht van vossen leven vlooien die bloed uit de huid opzuigen. Verder komen in de vacht van vossen ook bacteriën voor die van dode huidcellen leven.
Hoe noemen we de symbiose tussen de vlooien en de vos?
A
Commensalisme
B
Mutualisme
C
Parasitisme
D
Voedselrelatie (predatie)

Slide 29 - Quiz

In de vacht van vossen leven vlooien die bloed uit de huid opzuigen. Verder komen in de vacht van vossen ook bacteriën voor die van dode huidcellen leven.
Hoe noemen we de symbiose tussen de bacteriën en de vos?
A
Commensalisme
B
Mutualisme
C
Parasitisme
D
Voedselrelatie (predatie)

Slide 30 - Quiz

Korstmos is vaak de eerste vegetatie op rotsen. Door de aanwezigheid van de korstmossen veranderen abiotische factoren, waardoor na verloop van tijd planten kunnen groeien.

Noteer twee abiotische factoren die door de korstmossen gunstiger worden voor plantengroei.
A
Vocht en temperatuur
B
Algen en vocht
C
Licht en temperatuur
D
Algen en licht

Slide 31 - Quiz

Hoe komt de stikstof in
planten terecht?
A
Bladeren van planten nemen stikstofgas uit de lucht op.
B
Bladeren van planten nemen stikstofzouten op.
C
Wortels van planten nemen stikstofgas uit de lucht op.
D
Wortels van planten nemen stikstofzouten op.

Slide 32 - Quiz

Laatste vraag

Slide 33 - Slide

HUISWERK
Leer paragraaf 6.3 + aantekeningen
en maak opdracht 1 t/m 11 

Slide 34 - Slide