Grammatica_woordsoorten

Cele lekcji
Potrafisz rozpoznawać i nazywać różne części mowy.
 

1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Cele lekcji
Potrafisz rozpoznawać i nazywać różne części mowy.
 

Slide 1 - Slide

Części mowy

Voorzetsel = słowa z szafy i imprezy (w trakcie)

Pers. vnw. = słowa oznaczające osobę lub grupę osób (Np..: hij, ik, jij, jullie) - wpisz swoje imię 

Bez. vnw. = geven een bezit aan - vul je naam in; wskazać własność - wpisz swoje imię; słyszysz s

Slide 2 - Slide

Części mowy 
Werkwoord = słowa oznaczające czynność, które można odmieniać

Lidwoord = de, het i een

Zelfst. nw.= ludzie, zwierzęta, rzeczy, rośliny i nazwy

Bijv. nw. = 
mówi coś o zelfst. nw.

Slide 3 - Slide

Części mowy
Aanwijzend vnw. = die, deze, dit, dat, zo'n, zulke -->

Vragend vnw. = wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 4 - Slide

Części mowy
Voegwoord:
- łączy dwa zdania ze sobą (en, maar, of, want, dus)
- łączy zdanie główne ze zdaniem podrzędnym (bijv. nadat, hoewel, als, mits, dan, toen)


Slide 5 - Slide

Nazwij słowo 'ik'.
Vanmorgen kon ik moeilijk mijn bed uit komen.
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 6 - Quiz

Nazwij słowo'vergroot'.
Ik heb de foto vergroot.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Nazwij słowo 'vergroot'.
Een vergroot plaatje zie je beter.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bijwoord

Slide 8 - Quiz

Nazwij słowo 'wat'.
Wat ga jij vandaag doen?
A
vragend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Nazwij słowo haar (1).
Zij wil haar haar in een vlecht doen.
A
persoonlijk vnw
B
bezittelijk vnw
C
zelfstandig naamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Nazwij słowo haar (2).
Zij wil haar haar in een vlecht doen.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Quiz

Nazwij słowo 'die'.
Die jongen die daar loopt, is Jos.
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
persoonlijk vnw
D
bezittelijk vnw

Slide 12 - Quiz

Nazwij słowo 'Jos'.
Die jongen die daar loopt, is Jos.
A
aanwijzend vnw
B
vragend vnw
C
persoonlijk vnw
D
zelfstandig nw

Slide 13 - Quiz